Conceptverslag van een notaoverleg



Yüklə 207,26 Kb.
səhifə4/6
tarix10.04.2017
ölçüsü207,26 Kb.
#13726
1   2   3   4   5   6

Het is ook zo dat, wat voor normen wij hiervoor in Den Haag ook stellen, je dat niet een-op-een kunt voorschrijven. Als je bijvoorbeeld voor Zeeland een kilometerbepaling zou afspreken, kom je misschien wel met grote plassen water in aanraking. Misschien is dat wel helemaal niet zo opportuun. Ik kan me voorstellen dat je in regio's waar het openbaar vervoer goed geregeld is, andere criteria gebruikt dan in regio's waar helemaal geen openbaar vervoer is. En stel dat we hier zouden zeggen: 15 kilometer, terwijl op 16 kilometer afstand een heel goede oplossing ligt? Eigenlijk wil ik niet vanuit Den Haag voorschrijven wat die bereisbaarheid dan precies is. Ik wil het aan de regio's zelf overlaten om na te denken over wat ze nog acceptabel vinden in hun regio en over hoe je dit onderwijs organiseert. Dat is meteen ook een van de rollen die zo'n regionaal overleg of de regionale procesbegeleiders zouden kunnen spelen waar dat overleg niet vanzelfsprekend tot stand komt of waar niet zo'n instituut, zoals in Zeeland, is.

De heer Bisschop heeft ook gevraagd naar de informele samenwerkingsschool. Het start natuurlijk altijd met een kop koffie, soms met een stuk vlaai erbij. Voor informele samenwerking is het erg belangrijk om vertrouwen in elkaar te krijgen. Je moet dat vertrouwen in elkaar opbouwen, je moet elkaars onderwijsfilosofie gaan begrijpen en je moet heel goed van elkaar op aan kunnen. Maar er komt een moment dat je dingen toch moet formaliseren. Dan kan het zijn dat je uiteindelijk uitkomt op een formele samenwerkingsschool. Wat mij betreft moet daar alle ruimte voor zijn als partijen tot die conclusie komen.

De heer Bisschop heeft ook gevraagd hoe de samenwerking, bijvoorbeeld tussen een normale school en een montessorischool, eruitziet. Ik heb daar al een mooi voorbeeld van gezien, maar dan in de Randstad en niet in de regio. Daar werken een normale school en een montessorischool onder één dak samen. Zij hebben vooral gekeken op welke wijze ze het grootste deel van hun algemene activiteiten gezamenlijk kunnen organiseren in een gebouw: de administratie, de inkoop, de conciërge, de gymles. Kortom, het gaat erom zo veel mogelijk dingen samen te organiseren. Op enkele andere vlakken, zoals de wijze waarop je het dagelijkse onderwijs inricht, was nog wel sprake van verschillen tussen de kinderen die voor de montessoriaanpak hebben gekozen en de kinderen die voor de reguliere aanpak hebben gekozen. Schoolleiders moeten het vooral samen willen doen. Het lijkt mij verstandig om daar vanuit Den Haag niet te veel tussen te gaan zitten, maar vooral te kijken op welke wijze je het kunt realiseren in plaats van op welke wijze je het kunt tegenhouden.

De heer Bisschop had ook nog een vraag over de fusietoets, maar die heb ik eigenlijk net al beantwoord bij de vragen van mevrouw Ypma en mevrouw Siderius.

Dan kom ik bij de antwoorden op de vragen van het CDA. De heer Rog geeft terecht aan dat de keuzevrijheid van ouders van groot belang is, ook de denominatieve keuzevrijheid. Ik ben dat helemaal met hem eens. Maar we hebben het hier wel over de krimpgebieden en dan is de vraag of er überhaupt nog wat te kiezen valt. Als ik moet kiezen tussen één school of géén school, kies ik voor die ene school. Vaak is er ook de luxe niet meer om te kiezen of je al die denominaties in de lucht wilt houden. We hebben dan nog wel de variant van de samenwerkingsschool. Ik hoop dan ook dat de staatssecretaris snel met een wetsvoorstel komt. Je zou dan immers in ieder geval nog twee verschillende denominaties overeind kunnen houden.

De heer Rog heeft ook gevraagd of het wenselijk is dat een school omdat deze nu eenmaal in het krimpgebied ligt, buiten de fusietoets valt, ook al komt deze ver boven de sluitingsnorm uit. Dit is wel belangrijk. In die regio's zie je vaak dat een grote school een kleine school overneemt, omdat de kleine school anders niet kan voortbestaan. Daarmee houd je een stukje keuzevrijheid in de krimpregio's in stand. Vaak gaat het kleintje niet helemaal op in het grote schoolbestuur, maar kan het zijn eigen identiteit behouden en kan het onder de vleugels van het grotere schoolbestuur voortbestaan. Daarmee zorg je er juist voor dat kwaliteit en keuzevrijheid meer gewaarborgd blijven. In de evaluatie van de fusietoets staat dat er een aantal casussen zijn geweest waarin fusies zijn afgewezen. Het betreft dan vaak kleinere scholen die aansluiting bij een groter schoolbestuur hebben gezocht ter verbetering van hun professionaliteit. Wij hebben met ons allen de kwaliteit van het onderwijs hoog in het vaandel. Dan moeten we nagaan of het wel zo verstandig is om op basis van kwantitatieve criteria de kwaliteit en keuzevrijheid in de regio in de wielen te rijden.

De heer Rog (CDA):
Dit is nu net een interessant voorbeeld van mevrouw Straus. Stel dat een kleine school zou willen fuseren, maar dat daar weinig draagvlak voor is in de gemeenschap door het specifieke karakter of de specifieke identiteit van de school. Is dat nu niet een uitgelezen situatie voor een fusietoets? Het is geen fusieverbod, maar een fusietoets. Je kunt een fusietoets doen voor een school die ruim boven de stichtingsnorm zit, die een specifiek karakter of een specifieke identiteit heeft en waarvoor er niet direct een noodzaak tot fusie is. Is dit niet precies de reden waarom we een fusietoets hebben?

Mevrouw Straus (VVD):


Die kleine partij uit mijn voorbeeld heeft wel degelijk behoefte aan een onderwijsfusie. Ik denk dat zij er juist heel erg mee gebaat zou zijn als zij de gesprekken met haar grote broer kan aangaan en als zij daarover met elkaar in de interne besluitvorming goede afspraken kunnen maken. Als beide medezeggenschapsraden instemmen met deze fusie, zie ik niet waarom wij daar vanuit Den Haag nog eens overheen zouden moeten gaan. Dat vind ik dan een beetje dubbelop. In de evaluatie van de fusietoets zag ik — dat heeft mij gesterkt in de wens om vandaag deze notitie met de commissie te bespreken — dat kleine partijen aansluiting zoeken bij een grotere partij omdat zij zien dat zij in hun eentje de professionaliteit niet kunnen waarborgen. De kwantitatieve criteria die wij aan de fusietoets hebben gesteld, rijden de kwalitatieve oplossing dan in de wielen.

De heer Rog (CDA):


Hier zie je dus toch een nuanceverschil tussen de VVD en het CDA. Wij willen niet alleen aandacht geven aan de doelmatigheid, maar ook aan het voortbestaan van pluriformiteit en keuzevrijheid voor ouders. Ik ben het geheel met mevrouw Straus eens dat we geen fusie- of samenwerkingsverbod moeten instellen, maar juist bij dit soort gevallen, waarin er geen absolute noodzaak is om tot fusie over te gaan door bijvoorbeeld zeer forse krimp — daar gaat mevrouw Straus straks ook op in, maar zij heeft al gehoord hoe het CDA daarin staat — heeft mijn partij een andere insteek dan die van de indienster, ter bescherming van het pluriforme aanbod en de keuzevrijheid van ouders.

Mevrouw Straus (VVD):


Dat begrijp ik, maar een medezeggenschapsraad kan natuurlijk ook nog vragen om een beoordeling bij de Commissie Fusietoets. Ondanks het feit dat de school niet verplicht is om een fusietoets te doen, kan er, als er twijfels zijn bij de kleinere school uit het voorbeeld, gevraagd worden aan de Commissie Fusietoets om hier een officieel advies over uit te brengen. Ook is er nog de fusie-effectrapportage, waarin beide partijen, de mr van de ene school en de mr van de andere school, afspraken maken. Wat ik in de praktijk zie, is dat er ook bij grote schoolbesturen veel ruimte is voor profilering van de individuele scholen, zelfs over denominaties heen. Dat is iets wat ik zeker niet wil verliezen; ik vind dat een groot goed. Maar het kan ook op een andere manier dan enkel met de route via Den Haag om daar al dan niet goedkeuring voor een fusie te krijgen.

De heer Rog heeft een vraag gesteld over het instemmingsrecht bij sluiting van een locatie. Als een bestuur een locatie wil sluiten, zou ik graag zien dat de mr een fusie-effectrapportage aan het bestuur kan vragen. Ik denk dat daarmee de informatievoorziening van de mr verbetert, waarmee de raad een betere dialoog kan voeren met het schoolbestuur over de validiteit van de voorgelegde keuze. Ik wil niet zover gaan als een instemmingsrecht bij sluiting, want als het bestuur wil overgaan tot sluiting, kunnen de overwegingen van het bestuur anders zijn dan die van de docenten en de ouders. Dan komen die wel heel erg op gespannen voet met elkaar te staan. Ik wil dat men zo veel mogelijk in gezamenlijkheid tot een besluit komt. Die dialoog wil ik verder versterken. Vandaar mijn voorstel om de mr de mogelijkheid te geven om bij zo'n casus een fusie-effectrapportage te vragen.

Mevrouw Siderius (SP):
Ik heb ook die vraag naar dat instemmingsrecht gesteld. Mevrouw Straus zegt dat zij zover niet wil gaan, omdat er bij besturen andere overwegingen kunnen zijn dan bij ouders en docenten. Laten wij wel zijn, docenten moeten het werk doen, zij moeten onderwijs geven, zij moeten de kwaliteit van het onderwijs waarborgen. Ouders en leerlingen zouden daar natuurlijk ook een heel belangrijke bijdrage aan kunnen leveren. Zij zouden heel goede overwegingen kunnen hebben. Waarom laat mevrouw Straus de belangen van besturen zwaarder wegen dan die van docenten, de mensen die het werk moeten doen, die met hun voeten in de klei staan?

Mevrouw Straus (VVD):


Wij bespreken deze initiatiefnota niet omdat docenten hun werk minder goed zouden doen, maar omdat wij steeds minder leerlingen krijgen, waardoor wij een financieel vraagstuk in het onderwijs hebben op te lossen. Het is mogelijk dat een schoolbestuur op grond van financiële overwegingen uiteindelijk een besluit moet nemen, omdat men voor de lange termijn simpelweg niet op dezelfde manier kan doorgaan. Het lijkt mij heel verstandig dat een schoolbestuur dat op tijd doet. En ik denk dat het ook heel belangrijk is dat de mr daar tijdig en goed in meegenomen wordt. Dat is nog iets anders dan een instemmingsrecht. Het is net als bij instemmingsrecht op de begroting, iets wat de heer Van Meenen altijd heel graag wil. Ook daar heeft het schoolbestuur een eigenstandige bevoegdheid en verantwoordelijkheid om gewoon verstandige keuzes voor de school te maken.

Mevrouw Siderius (SP):


In dit opzicht kan ik toch wel heel erg meevoelen met de heer Van Meenen. De redenering is nu een beetje dat docenten, ouders, leerlingen en mensen in de medezeggenschapsraad geen verstand hebben van financiële vraagstukken, dat zij daar niet over kunnen oordelen. Ik ken ook heel veel schoolbesturen die het financiële vraagstuk niet echt wenselijk behandelen, die weinig geld besteden aan kleine klassen of andere dingen die echt nodig zijn om goed onderwijs te geven, maar die het liever aan andere leuke dingen uitgeven. Waar komt bij mevrouw Straus het idee vandaan dat docenten en ouders of leerlingen daarover niet goed zouden kunnen adviseren of daarmee niet zouden moeten instemmen? Ik vind het een heel rare redenering. Volgens mij zijn het juist de docenten en de ouders die heel goed hun belangen kunnen behartigen en die kunnen zien wat er in de school en in het klaslokaal nodig is.

Mevrouw Straus (VVD):


Ik doe in mijn nota een voorstel om de positie van de mr in dit verband te versterken. Dat doe ik om de mr beter in staat te stellen om in een vroegtijdig stadium goed de dialoog met het schoolbestuur aan te gaan. Ik geloof veel meer in de dialoog dan in alles uiteindelijk op de spits drijven. Vandaar dat ik dit voorstel op deze manier doe.

Voorzitter. Ik ga nu in op de vragen van mevrouw Ypma van de Partij van de Arbeid. Zij vraagt onder andere om een voorbeeld van een geval waarin de experimentenwet zou werken. Stel dat je met verschillende scholen in een regio een brede brugklas zou organiseren. Dat doe je dan dicht bij huis, niet in een school, maar bijvoorbeeld gewoon in het gemeenschapshuis. Dat kun je op dit moment eigenlijk niet realiseren in de reguliere onderwijsregelgeving. De samenwerking tussen verschillende BRIN-nummers op een andere locatie, niet zijnde een school, rijdt de onderwijswetgeving zodanig in de wielen dat daar nu geen oplossing voor is, terwijl dit voor leerlingen, ouders, schoolbesturen en wellicht ook docenten heel interessant zou kunnen zijn. Dit is een voorbeeld van een geval waarin een schoolbestuur volgens mij een verzoek voor zo'n experiment zou kunnen aanvragen.

Mevrouw Ypma vroeg ook wat precies het punt is met de DAMU- en de LOOT-licenties. DAMU gaat over de danstalenten en LOOT over de sporttalenten. Die kinderen zitten op een school, maar de LOOT- of DAMU-status, waarmee er voor deze talenten extra faciliteiten beschikbaar gesteld worden, is gekoppeld aan een BRIN-nummer. Dat betekent dat alleen het kind dat naar die school gaat, gebruik kan maken van die faciliteiten. In het kader van de krimp is in Weert bijvoorbeeld besloten om de vmbo-locaties bij elkaar te brengen en een vmbo-t/havo-locatie en een vwo-locatie te maken. In hun situatie was dat de beste, meest pragmatische oplossing om met de onderwijsgebouwen en de inrichting daarvan om te gaan, maar dat betekende dat de vmbo-t-leerling die eerder op locatie College zat, waar LOOT-faciliteiten waren, nu naar de locatie Philips van Horne ging. Dat betekende dat hij niet langer gebruik kon maken van die mogelijkheden. Dan wordt de leerling dus de dupe van het feit dat wij de regelgeving aan BRIN-nummers gekoppeld hebben, terwijl je in krimpsituaties juist een beetje over de BRIN-nummers heen moet kunnen kijken om tot oplossingen te komen. Vandaar dit voorstel.

Mevrouw Ypma vraagt ook wat de meerwaarde is van de regionale procesbegeleiders. Ik zie dat samenwerking niet overal op de agenda staat. Nog niet alle regio's hebben verzoeken gedaan om zo'n regionale procesbegeleider aan te stellen. Dat vind ik jammer, want zoals ik in antwoord op de heer Bisschop over informele samenwerking ook gezegd heb: als je in een vroegtijdig stadium met elkaar na begint te denken over wat je voor elkaar kunt betekenen en hoe je met elkaar kunt samenwerken, kun je heel veel problemen in gezamenlijkheid oplossen. De regionale procesbegeleiders gaan de discussie waar wij vandaag mee begonnen zijn, ook buiten Den Haag aanslingeren. Ik denk dat het erg belangrijk is dat wij die regionale procesbegeleiders de wind in de zeilen geven. Het is vooral ook heel interessant waar zij mee terugkomen. Welke problemen zien zij in de verschillende regio's waaraan wij hier in Den Haag misschien nog niet gedacht hadden, zelfs niet met alle werkbezoeken die wij normaal gesproken afleggen op de maandagen dat wij niet in Den Haag zijn?

Mevrouw Ypma (PvdA):
Dank voor deze heldere antwoorden. Ik heb een vraag over dit laatste onderwerp. Zoals ik gezegd heb, stelt de gemeente al regionale huisvestingsplannen op. Daarin wordt al per regio naar leerlingenaantallen, prognoses, gebouwen et cetera gekeken. Ik heb gevraagd wat dan de meerwaarde van zo'n regionale procesbegeleider is. Ook heb ik gevraagd hoe de onafhankelijkheid en het belang van de ouders en het onderwijs, leerkrachten en schooldirectie, voldoende worden geborgd. De ouders en het onderwijs hebben daarnaar gevraagd. Wij krijgen heel veel signalen dat vooral de belangen van de schoolbesturen daarin doorklinken.

Mevrouw Straus (VVD):


Eén ding weet ik zeker. Bij de regionale huisvestingsplannen zitten helemaal geen ouders aan tafel en hier hebben we nog de mogelijkheid om ouders een rol in dit proces te geven. Die regionale huisvestingsplannen zijn vaak per gemeente georganiseerd, terwijl wij zeker in de krimpgebieden ook over gemeenten heen moeten kijken. De regionale procesbegeleiders komen in verschillende gemeenten en doen daar ideeën op die in andere gemeenten misschien nog niet bedacht zijn. In die zin hebben zij zeker meerwaarde, omdat zij als het ware over de bestaande regio's heen kunnen kijken. Zij kunnen best practices van de ene naar de andere regio brengen. Zij kunnen ook veel meer dan alleen maar de huisvestingsproblematiek op tafel leggen. In regio's waar die urgentie nog niet zo wordt gevoeld, begint het nadenken niet eens zozeer bij de vraag: hoe gaan we om met huisvesting? De onderliggende vraag zou eigenlijk nog veel principiëler moeten zijn: hoe gaan we ons onderwijs in de toekomst inrichten? De vraag is of elk regionaal huisvestingsoverleg deze mindset, om maar weer een goed Nederlands woord te gebruiken, daadwerkelijk heeft. Ik denk dat de regionale procesbegeleiders daarin een rol kunnen spelen.

Mevrouw Ypma (PvdA):


Ik ben alert op het stapelen van allerlei maatregelen. Wij hebben juist heel bewust gezegd dat we geen gemeentelijke huisvestingsplannen willen, maar regionale huisvestingsplannen zodat al die belangen worden gewogen en er ook een democratische verantwoording plaatsvindt. Dat kijken over de gemeenten heen gebeurt nu al met regionale huisvestingsplannen.

Hoe borg je nu die onafhankelijkheid? Veel regionale procesbegeleiders werken op verzoek van bestuurders actief mee aan het sluiten van scholen. Door de ouders en het onderwijs wordt gevraagd hoe zij ervan kunnen uitgaan dat die regionale procesbegeleiders een neutrale rol vervullen en de perspectieven van ouders, leerkrachten en dorpsgemeenschappen daadwerkelijk serieus nemen.

Mevrouw Straus (VVD):
De brief waarin de staatssecretaris de regionale procesbegeleiders aankondigt, staat ook op de agenda van vandaag. Het lijkt mij het verstandigst dat mevrouw Ypma deze specifieke vragen over die rol van de procesbegeleiders ook aan de staatssecretaris stelt.

Mevrouw Ypma (PvdA):


Bij dezen!

De voorzitter:


Genoteerd. U gaat verder met uw beantwoording.

Mevrouw Straus (VVD):


De laatste vraag van mevrouw Ypma gaat over de bekostiging. Zij vraagt mij om een voorbeeld te geven van een stapeling van effecten die zich kan voordoen, zoals ik in mijn nota aangeef. Wij hebben bijvoorbeeld te maken met de verevening passend onderwijs. Als je het kaartje van Nederland bekijkt, dan zie je dat met name in een aantal regio's die tevens krimpgebied zijn die verevening negatief uitpakt. Dat betekent dat die regio's een extra opgave hebben om inclusief onderwijs vorm te geven binnen hun onderwijsbestand. Als je ook wordt geconfronteerd met behoorlijk teruglopende leerlingenaantallen, dan heb je als het ware twee financiële uitdagingen in één keer. In mijn nota noem ik het een fatale cocktail, want er kan ineens een stroomversnelling ontstaan waardoor je in de financiële problemen komt. Dat is een voorbeeld van die stapeling. Daarom heb ik aan de staatssecretaris voorgesteld om als hij toch met die bekostiging aan de slag gaat — dat doet hij — rekening te houden met dit soort effecten en te bekijken of hij daarvoor maatregelen zou moeten nemen.

Mevrouw Siderius (SP):


Ik dacht bijna dat mevrouw Straus hier zou gaan pleiten voor het afschaffen van de vereveningsproblematiek. Zou dat geen goede optie zijn? Dan volgt het geld ook echt de leerling in plaats van dat wij bij elke leerling zeggen: dit is het geld dat je krijgt en daarmee moet je het maar doen. Dan kijken wij echt naar wat een leerling nodig heeft en leveren wij maatwerk. Aangezien mevrouw Straus concludeert dat dit een fatale cocktail is, zouden wij dan niet gewoon moeten stoppen met die vereveningssystematiek?

Mevrouw Straus (VVD):


Je zou het ook van de andere kant kunnen aanvliegen. Je zou ook tegen de staatssecretaris kunnen zeggen: ga nou maar een regionaal bekostigingsmodel voor het vo maken. Dan moeten de scholen het onderling maar uitzoeken. Dus je kunt dat op verschillende manieren aanvliegen. Ik wil daar nu niet op vooruitlopen. Ik wil alleen maar aangeven dat een en ander in sommige regio's dusdanig bij elkaar komt dat scholen versneld in de financiële problemen raken. Volgens mij wil mevrouw Siderius ook niet dat die scholen ineens in financiële zin voor een voldongen feit worden geplaatst. Ik wacht even op waar de staatssecretaris mee komt. Als hij ons voorstellen voorlegt waarin hij de bekostiging van het vo verder heeft uitgewerkt, dan zien wij daarin wel terug hoe hij wil omgaan met deze vereveningsproblematiek in de regio in samenhang met krimp.

Mevrouw Siderius (SP):


Natuurlijk wil de SP niet dat scholen in de problemen komen, maar door dit beleid van het kabinet, door de vereveningssystematiek komen heel veel scholen wel in de problemen, met name de scholen waarop relatief veel leerlingen zitten met een extra ondersteuningsbehoefte. Mevrouw Straus stelt vandaag voor om in de krimpgebieden de fusietoets af te schaffen of aan te passen. Laten wij dan ook in de krimpgebieden de vereveningssystematiek afschaffen. Dat lijkt mij een fantastische deal, want dan kunnen wij die scholen echt goed ondersteunen en ervoor zorgen dat het geld de leerling volgt.

Mevrouw Straus (VVD):


Ik heb daar niet voor gekozen in mijn initiatiefnota, maar het is vandaag een notaoverleg, dus het staat mevrouw Siderius vrij om zelf met een voorstel daarvoor te komen.

De voorzitter:


Dat zullen wij zien. U kunt verder gaan met uw beantwoording.

Mevrouw Straus (VVD):


Mevrouw Siderius heeft gevraagd: waarom gaan wij het vandaag specifiek over krimp in het onderwijs hebben, terwijl er nog zo veel andere krimpissues zijn, zoals de veiligheid en andere kwesties? Ik heb even ruggespraak gehad met andere woordvoerders die te maken hebben met krimpdossiers om te vragen hoe zij dat hebben aangevlogen. Het blijkt dat zij dezelfde aanvliegroute hebben dan wij vandaag: wij bekijken dat per thema. Wij vliegen dat per thema aan. Vervolgens maken wij dezelfde afweging: hoe kun je ervoor zorgen dat dat onderwerp regionaal op een goede, pragmatische manier wordt aangepakt, in plaats van er heel groot generiek beleid op te zetten? Dat doe ik vandaag ook. Het gaat hier om krimp in het voortgezet onderwijs. Ik doe een tiental voorstellen waarmee wij scholen beter in staat stellen om daarmee om te gaan.

Mevrouw Siderius vroeg ook of je goed samenwerken kunt afdwingen. Zij zei dat je misschien meer regels moet stellen in plaats van minder. Zij stelt deze vraag wel aan iemand van de VVD, dus misschien had zij mijn antwoord daarop al verwacht. Wij geloven er niet in dat je meer regels moet opleggen. Wij geloven er juist in dat je mensen meer eigen verantwoordelijkheid moet geven. Wij moeten met name de kracht van de dialoog en de lokale creativiteit aanspreken in plaats van te veel Haagse normen stellen, waaraan men dan moet voldoen.

Mevrouw Siderius vroeg ook naar het borgen van de kwaliteit in de experimenteerwet. Ik heb in mijn initiatiefnota een aantal criteria gesteld waaraan een verzoek voor een experimenteeromgeving zou moeten voldoen. Een daarvan is bijvoorbeeld een projectplan. In dat projectplan moet je niet alleen aangeven dat je met krimp te maken hebt, maar ook wat je dan daadwerkelijk wilt gaan doen. De minister beoordeelt dat projectplan en geeft wel of niet goedkeuring aan dat experiment. Daarmee en met mijn andere voorstellen op dat punt wordt voldoende borging van kwaliteit gegeven.

Waarom stelt u niet voor om een kleinescholentoeslag in te voeren? Die vraag werd mij ook nog gesteld. Ik doe dat bewust niet. We zijn nu bezig met die nieuwe bekostigingssystematiek. Als ik daar nu al op vooruitloop en zeg dat er ook een kleinescholentoeslag in het vo moet komen, dan geef ik al heel veel kader mee en dat wil ik eigenlijk niet. Ik wil in die bekostiging eigenlijk alleen maar aangeven dat er oog moet zijn voor krimp en voor de financiële stapeling van effecten van krimp. Voor de rest wil ik een en ander gewoon bekijken. Misschien is er wel een veel mooiere en creatievere oplossing om daaraan tegemoet te komen dan de kleinescholentoeslag.

Ik ben bijna door de vragen heen. Een vraag heb ik nog niet beantwoord. De heer Van Meenen vroeg of ik de reactie van de staatssecretaris voldoende vind. In principe vind ik dat de staatssecretaris een heel eind tegemoetkomt aan mijn voorstellen, maar het zou heel fijn zijn als hij dat zo nog eens nadrukkelijk bevestigt. Indien nodig kunnen we hem wellicht oproepen om daar nog wat concreter over te zijn.

Voorzitter: Veldman

De heer Van Meenen (D66):
We wachten dat in spanning af. Ik heb ook nog iets gezegd over de fusietoets. Ik heb gezegd dat D66 de verantwoordelijkheid om een oordeel daarover te geven graag bij ouders en docenten wil neerleggen. Uit alles wat naar voren is gekomen en uit de antwoorden van mevrouw Straus krijg ik sterk de indruk dat die argumenten ertoe zouden moeten leiden dat ook de VVD eigenlijk vindt dat de fusietoets in het po en in het vo zou moeten worden afgeschaft.


Yüklə 207,26 Kb.

Dostları ilə paylaş:
1   2   3   4   5   6




Verilənlər bazası müəlliflik hüququ ilə müdafiə olunur ©azkurs.org 2024
rəhbərliyinə müraciət

gir | qeydiyyatdan keç
    Ana səhifə


yükləyin