Inhoud Inleiding Hoofdstuk 1 Arrestatie in Londen Vlucht in verwarring



Yüklə 310,34 Kb.
səhifə1/6
tarix14.04.2017
ölçüsü310,34 Kb.
#14097
  1   2   3   4   5   6


Inhoud
Inleiding
Hoofdstuk 1
Arrestatie in Londen

Vlucht in verwarring


Hoofdtuk II
Het staatsnoodrecht

Eigen legereenheid

Het proces Amand

Was onafhankelijk rechtspraak mogelijk?


Hoofdstuk III
Wie betaalde Amands proces?

Amand voor de krijgsraad


Hoofdstuk IV
Canada

Veel te hoge schatting

Weigeraars persoonlijk bezocht
Hoofdstuk V
Amerika

Kwestie De Vogel

Duur fiasco
Hoofdstuk VI
Zuid-Afrika

Opstand


Nederlandse Militaire Missie

Smuts weizigt zijn mening


Hoofdstuk VII


Ook naar Indië

Het Immigranten Comité

Schip met dienstplichtigen getorpedeerd
Hoofdstuk VIII
Arrestaties

Leo Hoft


Dagboek Piet Boer

Brieven van Klazien en Jan

Rechtszaken
Hoofdstuk IX
Ossewa Brandwag

Complicaties bij te vroege arrestaties

Javanen en karabijnen

Vrouwenprotest

Onderduikers
Hoofdstuk X
Vertrek naar Suriname

Hard optreden van kolonel Meyer

Slechte behandeling in Fort Zeelandia

NSB’ers


Toestand onhoudbaar, toch soldaat
Hoofdstuk XI
Naar Curaçao

Kamp Copieweg

Beroep aan Smuts recht te doen

Brief aan de gouverneur


Hoofdstuk XII
Rekest aan de koningin

Afkeuringen

Hoofdsuk XIII
Naar huis

Madeira


Gravin

Geen naturalisatie


Hoofdstuk XIV
Acties van War Resisters’ International

Hollands Weekblad kritiseert dienstweigeraars

WRI steunt Nederlandse gewetensbezwaarden in Engeland

Brief van WRI aan Gerbrandy


Hoofdstuk XV
De arrestatie in Durban van Reinier Nieuwstad

Eerst naar Londen dan naar Den Bosch

Zonder proces vrij

Na de oorlog

Late consequenties

Hein van Wijk overweegt proefschrift


Hoofdstuk XVI
Conclusie

Hoofdstuk I


Arrestatie in Londen
De Nederlander Jack Amand wordt op vrijdagochtend 14 maart 1941 om tien voor half acht door de Londense politie gearresteerd. Dit gebeurt als hij bij zijn bloemenzaak op Strand (West End) uit zijn auto stapt. Zijn aanhouding komt voor hem niet als verrassing. Al weken dringt de London Metropolitan Police er bij hem op aan om onmiddellijk terug te keren naar de kazerne van de Nederlandse troepen. Als hij dit weigert zullen ze hem onverwijld moeten arresteren en uitleveren aan zijn commandant. Er wacht hem dan een krijgsraadzaak wegens desertie, of AWOL, wat staat voor absent without leave (onwettig afwezig).

Jean Jacques Amand, zoals zijn volledige naam luidt, woont dan al twaalf jaar in Engeland, handelt in bloembollen, zaden en bloemen en is in augustus 1940 keurig opgekomen om zijn dienstplicht te vervullen bij een net opgericht Nederlands krijgsmachtonderdeel in Engeland, dat dan nog het Nederlands Legioen wordt genoemd, maar later bekend zal worden als de Koninklijke Brigade Prinses Irene.

Vanaf het moment dat hij in dienst moet maakt Amand zich zorgen over de manier waarop zijn drie goedlopende bloemenwinkels, die hij een aantal jaren eerder samen met een andere Nederlander, Klaas Twisk, in Londen heeft opgezet, verder moeten worden geleid. Hij vraagt uitstel van eerste opkomst om zijn zaken eerst goed te kunnen regelen, maar dit wordt hem geweigerd.

Twee weken nadat Amand is opgekomen overkomt hem een verkeersongeluk. Als hij daar in januari 1941 van is hersteld vraagt en krijgt hij nog een week ziekteverlof. Hij merkt dat de zaken niet naar zijn tevredenheid worden geleid en verzoekt om nog minstens een week verlof, maar dit wordt hem geweigerd.

Vooral de bloemenzaak Jacques’ Fleurs aan het Strand vlak naast het sjieke Strand Palace Hotel is een kleine goudmijn. Tal van politici, Britse en Amerikaanse filmsterren en bekende theaterfiguren, zoals Noel Coward, bestellen er regelmatig dure boeketten. De beroemde Britse acteur, songwriter en toneelschrijver Ivor Novello heeft zijn kantoor boven de winkel en raakt bevriend met de familie Amand.

Als hem die tweede verlofweek wordt geweigerd, besluit Amand niet meer terug te keren naar de kazerne. Hij is er achter gekomen dat de bij zijn oproep meegezonden disciplinaire dreigementen voor het geval dat hij weigert dienst te nemen, in de praktijk een wassen neus zijn. Ook is het Amand inmiddels duidelijk dat de Britse regering vooralsnog niet zal ingaan op aanhoudende verzoeken van de Nederlandse regering om Nederlanders die weigeren op te komen in de kraag te vatten.

Amand is echter een ander geval. Omdat hij al in dienst zit wordt hij beschouwd als deserteur, of minimaal als militair die niet is teruggekeerd van verlof. Hij is het met die zienswijze niet eens, maar na verschillende gesprekken met de politie in Londen ziet hij in dat terugkeer naar de kazerne onvermijdelijk is. Amand verklaart dat hij op 14 mei 1941 op Euston station, waar vandaan zijn trein zal vertrekken, nog een krant heeft gekocht. Hij en leest daarin dat het Labour Lagerhuislid Clement Attlee (de latere premier) in het House of Commons (Lagerhuis) vragen heeft gesteld aan de regering over de rechtmatigheid van in Londen in ballingschap verblijvende regeringen dienstplichtigen op te roepen. Dit is voor Amand voldoende reden om toch maar in Londen te blijven. Uit de Handelingen van het Lagerhuis blijkt dat Amands verklaring niet erg nauwkeurig is. Het is niet Attlee die de vragen stelt, maar het Liberale parlementlid Geoffrey Mander die wil weten of en wanneer er een wettige regeling komt met betrekking tot het oproepen van eigen burgers door in Londen gevestigde regeringen in ballingschap. Het is Attlee die als minister zonder portefeuille (Lord Privy Seal) Mander antwoordt. Hij merkt op dat deze zaak zo ingewikkeld is dat wetgeving op zich moet laten wachten. Wat ook niet helemaal klopt met Amands verklaring is dat Mander zijn vraag aan Attlee ruim een week eerder heeft gesteld dan op de dag dat Amand op de trein wil stappen.
Vlucht in verwarring
Amands conscriptie is mogelijk geworden op grond van een in juli 1940 afgekondigd ‘wetsbesluit’ door de Nederlands regering in ballingschap, die sinds de Duitse bezetting van Nederland in mei 1940 zetelt in Londen. Dit besluit, bekend onder de naam A 10, maakt alle Nederlanders tussen de 18 en 40 jaar in het Verenigd Koninkrijk, de Verenigde Staten en Canada en later ook elders in de vrije wereld dienstplichtig.

Een vraag die zich snel aandient is of het afkondigen van een dienstplichtwet wel legaal is, want het ontbreekt de Nederlandse regering in Londen aan een behoorlijke grondwettelijke basis. De Nederlandse Grondwet bepaalt namelijk dat volgens art. 21 de Nederlandse regering zich nimmer buiten het koninkrijk mag vestigen. Bij een betere voorbereiding van deze zetelverplaatsing naar Engeland zouden veel moeilijkheden zijn voorkomen. Hoe is het gegaan?

Terwijl in de jaren ’30 Adolf Hitler in Duitsland aan macht wint en duidelijk expansieve bedoelingen heeft, rekent Nederland er op dat het, net als in de Eerste Wereldoorlog, neutraal zal kunnen blijven. Desondanks acht de Nederlandse regering het in 1937 gewenst een wet te laten voorbereiden waarop zij zich kan verlaten als er een noodtoestand ontstaat. Het begint dat jaar met de publicatie van zogeheten Aanwijzingen waarin suggesties worden gedaan over de bevoegdheden van verschillende bestuursorganen van het Rijk in het geval van een militaire inval en bezetting en de centrale regering is geïsoleerd.

De opdracht om die wet voor te bereiden wordt verstrekt aan prof. mr. dr. G. van den Bergh, hoogleraar aan de Universiteit van Amsterdam. Hij dient een wetsontwerp te maken voor een staatsnoodwet, of oorlogswet. Geen moment wordt overwogen dat tijdens zo’n noodtoestand de regering het Rijk zou moeten verlaten.

In 1940, Duitsland is Polen binnengevallen en Engeland heeft naar aanleiding daarvan Duitsland de oorlog verklaard, heeft Van den Bergh een vóórontwerp van wet gereed De kans dat Duitsland binnenvalt en bezet is aanzienlijk toegenomen, dus is haast geboden om de oorlogswet zo snel mogelijk door de Raad van State te laten toetsen en door beide Kamers te laten goedkeuren. Dat gebeurt niet, omdat bij de meeste ministers op grond van militaire adviezen de mening heeft postgevat dat er ook na een Duitse inval nog tijd genoeg voor is. De invallers zullen, zo is de optimistische verwachting, nog zeker drie weken worden opgehouden voor de Gelderse Waterlinie, waar een groot gebied onder water zal worden gezet. Nadat die stelling is gevallen zal het, zo redneren de generaals, nog minstens twee maanden duren voor de Duitsers het laatste Nederlandse militaire verzet heeft gebroken. Het wordt en geen drie maanden maar vijf dagen.

Het gevolg van die hele snelle opmars van de Duitsers is dat er een chaotische situatie ontstaat en het besef groeit dat de regering het land moet verlaten. Londen is al snel het doel, omdat bekend wordt dat de koningin en haar familie al daarheen onderweg zijn. De koningin heeft het niet opportuun gevonden de regering van haar reis op de hoogte te stellen.

Op het moment dat nog niet bekend is dat de koningin van plan is het land te verlaten roept parlementsvoorzitter Van Schaik de kamer bij elkaar. Hij wil dat de kamer steun verleent aan een krachtige veroordeling van de brute invasie van Duitsland. Er komen van de 100 Kamerleden niet meer dan 38 naar Den Haag. Dus geen quorum. Tot ergernis van Van Schaik verschijnt er niet één minister. Van Schaik belt premier De Geer, maar deze zegt geen behoefte te hebben aan de vergadering. De kamervoorzitter is verbijsterd en overlegt met de griffier. De laatste vraagt wat De Geer precies heeft gezegd. Van Schaik antwoordt: “Hij denkt er niet over, hij heeft er geen zin in, want hij heeft wel wat anders te doen en begrijpt bovendien niet waarom de Kamer moet bijeenkomen.” De griffier stelt voor De Geer nogmaals te bellen. Dan antwoordt De Geer: “Ik zal nog wel zien”. Hij komt niet en zal na de oorlog nadrukkelijk ontkennen ooit te zijn gebeld door de kamervoorzitter. Van Schaik houdt een krachtige toespraak waarin hij de Duitse inval in felle bewoordingen veroordeelt. Meer kan hij niet doen.

Het is door historici, inclusief onze nationale geschiedschrijver over de Tweede Wereldoorlog dr. Loe de Jong, altijd zo voorgesteld dat ook de vlucht van de koninklijke familie naar Engeland een geheel onverwachte en onvoorbereide gebeurtenis is geweest. Dit blijkt echter niet juist, want de historica Nanda van der Zee komt in haar boek Om erger te voorkomen in 1997 met een aantal documenten waaruit blijkt dat minister Van Kleffens (Buitenlandse Zaken) al vanaf najaar 1939 in verbinding staat met de Britse autoriteiten om de komst Wilhelmina en haar familie goed voor te bereiden in geval van een Duitse inval. Volgens de historicus J.G. Kikkert heeft prins Bernhard zich er persoonlijk mee bemoeid. In zijn in 2004 uitgekomen boek De Prins in Londen schrijft hij: “De Prins der Nederlanden ging mee naar Engeland en volgde daarbij een van de vluchtroutes, die voorafgaande winter nauwkeurig was bepaald. Nog vijf dagen vóór de Duitse inval had prins Bernhard, slechts vergezeld van één ondergeschikte, alle wijkplaatsen en vluchtroutes persoonlijk geïnspecteerd.”

Van Kleffens, die hierover na de oorlog nooit iets heeft verteld, kan nu niet meer worden gevraagd of hij in deze zaak een zwijgplicht had, om de Oranjes te beschermen Of Loe de Jong het wèl wist en ook zijn mond moest houden weten we misschien pas als Nanda van der Zee haar biografie over De Jong, waarmee de laatste overigens van harte mee instemde, heeft voltooid.

Zelfs als de oorlogswet die Van den Bergh heeft ontworpen nog wel vóór de capitulatie door de Staten generaal was aanvaard en in werking was gesteld, had deze niet voorzien in een stevige grondwettelijke basis die voor de Nederlandse regering noodzakelijk was om legaal te kunnen regeren vanuit een plaats buiten het Rijk. Die wet voorzag immers niet in het buitenwerking stellen van art. 21 van de grondwet.

Een maand voordat de Duitse legers Nederland overrompelen valt Hitler op 9 april 1948 Noorwegen aan. Nog dezelfde dag komen het Noorse Parlement en de regering niet in Oslo maar in het stadje Everum bijeen en krijgt de regering en de koning een verregaande volmacht om vanuit het buitenland alle maatregelen te nemen die in oorlogstijd noodzakelijk zijn. De Noorse koning en regering vestigen zich ook in Londen. De Nederlandse regering daarentegen blijkt heel slecht voorbereid en zal de hele oorlog last krijgen van haar omstreden grondwettelijkheid. Dit had overigens ook voorkomen kunnen worden als de regeringszetel in mei 1940 was verplaatst naar verre steden ‘binnen het Rijk’, zoals Batavia, Paramaribo, of Willemstad. Daar is wel even over gedacht, maar om praktische en geografische redenen en omdat koningin Wilhelmina dit absoluut niet wilde, van afgezien.

000000000000000000000000000 (18480

Bronnen:
De details over Amands arrestatie zijn afkomstig uit de bijlagen van Amands cassatieverzoek bij de Law Lords, waarvan een kopie (zie illustratie omslagblad) welwillend werd afgestaan door prof. Laurens Winkel. Volgens hem bevindt zich in het Nationaal Arief in Den Haag ook een exemplaar.
De persoonlijke bijzonderheden over Amand zijn afkomstig van dienst oudste zoon Gordon en in mindere mate van zijn jongste zoon John Amand.
De citaten van de getuigenissen die werden afgelegd voor de Parlementaire Enquête Commissie zijn te vinden in de complete serie met alfabetisch register. Deze zijn in te zien bij ondermeer het NIOD, maar ook bij andere nationale bibliotheken en archiefdiensten.

Hoofdstuk II


Het staatsnoodrecht

De naar Londen uitgeweken regering moet het voorlopig slechts doen met een verklaring van de Britse regering dat zij de thans in Londen gevestigde Nederlandse regering als zodanig officieel erkent. Daarnaast verwijzen voor de Nederlandse regering optredende juristen naar de jongste twijg van het internationaal staatsrecht: het staatsnoodrecht. In 1940 hebben nog maar enkele specialisten in internationaal recht hierover verkennende artikelen gepubliceerd. “In feite was er toen op dit gebied nog helemaal niets”, zegt prof. mr. dr. Laurens Winkel, hoogleraar internationaal recht aan de Rotterdamse Erasmus Universiteit, wiens vader Hans Winkel juridisch adviseur was van de Nederlandse regering in Londen.

Na de oorlog verschijnen er talloze beschouwingen over de juridische basis waarop de Nederlandse regrring in ballingschap heeft geregeerd en wetten heeft afgekondigd en toegepast. Een van hen is Mr. J.C.E. van den Brandhof. In zijn proefschrift “” De besluitwetgeving van de kabinetten De Geer en Gerbrandy” (1986) neemt hij de kwestie van het staatsnoodrecht nader in ogenschouw. Na een lang theoretisch betoog stelt Van den Brandhof vast dat het staatsnoodrecht ‘een plaats in het recht niet kan worden ontzegd.’

“Die constatering”, schrijft hij, “doet inmiddels een nieuwe vraag rijzen, namelijk welke situaties als zodanige noodsituaties kunnen worden aangemerkt, dat met een beroep op dit recht van de gewone wet mag worden afgeweken. Naar het oordeel van de meeste schrijvers [allen juristen], die zich hiermee hebben bezig gehouden, is in het algemeen niet nauwkeurig vast te stellen welk soort buitengewone omstandigheden de naam van de noodsituatie verdient. Ernstige ontwrichting van het maatschappelijk en bestuurlijk bestel kunnen als zodanig beschouwd worden. Het verdient echter géén aanbeveling hiervoor een nauwkeurig omlijnde regeling in de wet op te nemen, omdat zich nu eenmaal in de werkelijkheid altijd situaties kunnen voordoen, die in de wet niet zijn en kunnen worden voorzien. In de praktijk”, zo gaat hij verder, “is op zeer ruime schaal een beroep gedaan op het subjectieve staatsnoodrecht tijdens de Tweede Wereldoorlog, nadat de regering door de vijand was gedwongen uit te wijken naar Londen. Omdat zij als gevolg hiervan niet meer de wet in formele zin na raadpleging van de Raad van State in samenwerking met de Staten Generaal kon vaststellen, is zij er toe overgegaan om naar het voorbeeld van de Belgische regering in de Eerste Wereldoorlog bij Koninklijk Besluit voor herhaalde toepassing vatbare regels af te kondigen”. En Van den Brandhof concludeert: “Hoewel deze niet op een lijn zijn gesteld met de wet in formele zin, hebben zij een rechtskracht, die daar maar weinig van verschilt; in dit verband zijn zij daarom naderhand aangeduid als wetsbesluiten “

Van den Brandhofs betoog is een ‘goedkeuring’ achteraf van het optreden van de Nederlandse regering in Londen als wettige regering. Maar in 1940 was er wat betreft de bevoegdheden van de Nederlandse regering in balingschap op basis van het staatsnoodrecht ‘nog niets’, om prof. Winkel nog maar eens te citeren.

Om die reden heerst in de boezem van de regering grote onzekerheid.

Binnen het kabinet wordt in het voorjaar van 1941 door juristen de suggestie opgeworpen om een proef-proces te beginnen om de juridische basis van de regering in Londen te toetsen, Premier Gerbrandy, die De Geer dan net als premier is opgevolgd, vindt dit te riskant.

De belangrijkste noodzaak om als Nederlandse regering buiten bezet Nederland door te regeren is dat er wetten moeten komen om te voorkomen dat de Duitse bezetter zich meester maakt van honderden miljoenen guldens aan deviezen van Nederlandse bedrijven en particulieren die zich op buitenlandse banken bevinden. De eerste wetsbesluiten (meer bekend als A 1 t/m A 5) zijn dan ook bedoeld om deze tegoeden te blokkeren en vervolgens op te eisen.


Eigen legereenheid
De regering acht het noodzakelijk een eigen legertje op te bouwen als een concrete bijdrage aan het geallieerde voornemen Europa zo spoedig mogelijk van de Nazi’s te bevrijden en om na de bevrijding van het land weer onniddellijk een legermacht ter beschikking te hebben. Zij heeft daarbij uiteraard de hulp van de Engelsen nodig voor training, uitrusting en bewapening. Volgens dr. L. de Jong had de Britse regering als eis voor haar hulp gesteld dat Nederland alle Nederlanders in de vrije wereld onder de wapenen zou roepen.Waar hij dit aan ontleent schrijft hij niet en vermoedelijk is het ook niet juist, althans in tegenspraak met wat majoor Kruls (na de oorlog generaal en legercommandant) over de aard van de rekrutering verklaart voor de Nederlandse Enquête Commissie (PEC), die onderzoek heeft gedaan naar het optreden van de Nederlandse regering tijdens de Tweede Wereldoorlog. Ook toetste deze commissie achteraf of alle wetsbesluiten nationaal en internationaal gezien wel over voldoende juridische grondslag beschikten. Haar oordeel was positief.

Kruls verklaart tegenover de PEC over het instellen van dienstplicht: “Ik herinner mij wel, dat er zeer veel over is gepraat alvorens er beslist is, of er al dan niet tot dienstplicht moest worden overgegaan. Een argument "contra" was de twijfelachtigheid, of de Nederlandse Regering de bevoegdheid bezat om tot oproep van dienstplichtigen in het buitenland over te gaan en als ik mij wel herinner, was het voornaamste "pro"-argument de overweging, dat de vrijwilligheid niet verwacht kon worden zodanig te zijn, dat deze de dienstplichtresultaten zou overtreffen”.

Tussen de Nederlandse regering en de militaire autoriteiten heerst verschil van opvatting over de vraag of de wegloper Amand moet worden gearresteerd of niet. Bij de militaire top wil men Amand niet laten lopen, omdat dan ook anderen op het idee zouden kunnen komen ongestraft te deserteren. De regering echter vreest dat Amand na zijn arrestatie mogelijk voor een Engelse rechtbank zal aanvechten, zodat er toch een rechtszaak komt en de zwakke basis waarop de wetsbesluiten zijn gestoeld kritisch zal worden getoetst, zonder dat er veel zekerheid bestaat over een gunstige afloop.

Ondanks die interne discussie komen de juridische stappen van Amand in Nederlandse regeringskringen toch nog als een verrassing. Dit blijkt uit het verhoor van mr. J.R.M. van Angeren, destijds secretaris-generaal van het ministerie van Justitie, voor de Nederlandse Enquête Commissie. Van Angeren, die later in Londen minister van Justitie zal worden, verklaart in 1948 voor de Commissie: “Op een zeker moment werd ik opgebeld, 's morgens om half elf, of ik direct naar de ambassade wilde komen om aan de attorney-general (advocaat-generaal) inlichtingen te geven en uit te leggen wat een algemene maatregel van bestuur en een Koninklijk besluit was. Toen ik vroeg: waarvoor, werd mij geantwoord, dat een vertegenwoordiger van de Lord Chancelor (voorzitter van het Hogerhuis/House of Lords) graag precies wilde weten, wat dat was. Wat is een algemene maatregel, wat is een wet? Wat moet ik op de ambassade doen, vroeg ik, waar hebben de heren het over? Ja, dat proces begint deze morgen. Toen zei ik: Dat proces? Daar weet ik niets van. Ja, dat was dat proces over die meneer daar. Meneer Amand heette hij. Ik heb toen terstond uitstel van behandeling gevraagd en gekregen. Wij hebben goede advocaten genomen, want u voelt wel dat, wanneer Amand weer bloemen mocht gaan verkopen, dan al onze deviezen weg geweest waren. Die meneer Amand kon mij niets schelen, maar het ging om die miljoenen, die wij daar in het buitenland hadden. Daar moesten wij voor vechten. Dat waren de deviezen, waar tenslotte nu de eerste klap van de Nederlanders mee is opgevangen. Vandaar die procedure. Toen zijn wij begonnen eerst die advocaten in te lichten over Nederlands recht en over Nederlands Staatsrecht. Toen hebben wij geleidelijk de leidende advocaat, die zeer goed was, maar die eigenlijk van ons recht niets afwist, helemaal praktisch college gegeven om hem een idee te geven, hoe de verhoudingen waren. De moeilijkheden werden groter, toen wij een gevaarlijke tegenstander kregen - die bereid was gevonden de deskundigenverklaring tegen ons standpunt af te leggen -, en wel de enige bekende Nederlandse advocaat te Londen, n.l. de advocaat van de ambassade. Hij viel de Regering af en hij verklaarde zich deskundig om aan te tonen, dat wij niet gerechtigd waren een besluit af te kondigen”.

De voorzitter van de Commissie vraagt Van Angeren dan of deze advocaat misschien mr. W. Roosengaarde Bisschop was. Dit bevestigt Van Angeren en hij gaat verder: “Het standpunt in het algemeen was dit, dat de Grondwet niet gebruikt kon worden .door de tegenpartij, wanneer Nederland en de Nederlandse zaak herwonnen moesten worden. Nu de Regering op het ogenblik noodgedwongen door een bezetter Nederland heeft moeten verlaten, moet er doorgeregeerd worden. Dit kan niet volgens de normale wetgeving gebeuren, zoals de Grondwet voorschrijft. De Grondwet voorziet echter niet in de onderhavige toestand en daarom wordt niet tegen, maar naast de Grondwet gehandeld. Dat betoog was natuurlijk veel langer en is ook nog met voorbeelden toegelicht”.
Het proces Amand
Amands verzoek om zijn arrestatie te toetsen aan het habeus corpus beginsel wordt behandeld door het uit drie rechters bestaande King's Bench Divisional Court in Londen. Het proces begin in mei 1941. Amands advocaat tracht de rechters ervan te overtuigen dat op grond van het Engelse recht de Nederlandse regering onbevoegd is dienstplichtigen op te roepen. Het betreffende wetsbesluit A 10 mist volgens hem rechtskracht, omdat de King in Parliament de enige bevoegde wetgever is op Brits grondgebied. Hij vindt dat het oproepen van Nederlandse dienstplichtigen op Brits grondgebied een aantasting is van de Britse soevereiniteit. Er bestaat, zo betoogt hij, dientengevolge geen enkele wettelijke grondslag om Amand zijn vrijheid te ontnemen.

De Britse rechtbank dagvaardt ook Amands Nederlandse commandant op de legerbasis te Congleton in Cheshire. Omdat de Nederlandse regering in ballingschap het verzoek tot arrestatie van Amand heeft ingediend is zij medeverantwoordelijk voor zijn aanhouding. Het Nederlandse ministerie van Defensie te Londen krijgt de zaak in behandeling. Voor haar treedt als getuige-deskundige op mr. H. Winkel, de vader van de hierboven genoemde prof. Winkel. Hij zet uiteen dat het wetsbesluit A 10 m.b.t. de dienstplicht wel degelijk rechtsgrond heeft. Amand was immers op het moment van zijn arrestatie Nederlands militair. Mr. Winkel geeft toe dat de Allied Forces Act (1940) niet voorziet in het afdwingen van conscriptie, maar Amand is geen dienstweigeraar. Hij was opgekomen en nu dus in werkelijke dienst. Winkel zwijgt in zijn getuigenverklaring over de rechtsgeldigheid van wetsbesluit A 10 naar Nederlands recht.

Dit verandert als getuige-deskundige mr. W. Roosegaarde Bisschop door Amands advocaat wordt ingeschakeld. Amand, zo redeneert Roosegaarde Bisschop, is geen vrijwilliger en kan volgens het Nederlandse recht alleen dienstplichtig zijn op basis van de vooroorlogse dienstplichtwet, maar deze bevat geen bepalingen over de zogenoemde exterritoriale rekrutering. Vervolgens wijst hij er op dat er in de Grondwet geen bijzondere bevoegdheden voor een noodsituatie zijn opgenomen, waardoor de Nederlandse regering geen macht meer heeft op het moment dat zij haar zetel een plaats buiten het Rijk heeft verplaatst.

Mr. Roosengaarde Bisschop is binnen de Nederlandse gemeenschap in Londen een controversiële figuur. Uit woede dat de Nederlandse regering hem afwijst als juridisch medewerker werpt hij zich in het proces Amand op als juridisch geschoolde getuige-deskundige voor Amand. Deze ‘vijandige’ houding wordt hem door een groot deel van de Nederlandse gemeenschap in Engeland zeer kwalijk genomen.

De raadsman van de Nederlandse regering brengt in zijn betoog naar voren dat de Nederlandse wetsbesluiten rechtsgeldig zijn enkel en alleen omdat deze zijn uitgevaardigd door een door de Britse regering erkende regering.

De King's Bench Divisional Court constateert dat Roosegaarde Bisschop te streng is geweest in zijn afwijzing van regelgeving die in een noodsituatie buiten Nederland tot stand is gekomen. Het zou belachelijk zijn, zo redeneert de rechtbank, om er voetstoots van uit te gaan dat de Nederlandse regering

door oorspronkelijke grondwetsartikelen wordt gedwarsboomd om maatregelen te nemen die die Grondwet juist weer van toepassing zou kunnen doen zijn. Dan zou deze regering, na te zijn verdreven door de Duitsers, ook niet meer in staat zijn om haar oude positie te herkrijgen, aldus de King's Bench Divisional Court. Op 23 mei oordeelt zij dat op grond van wetsbesluit A 10 Amand a member of an allied force is, waardoor zijn arrestatie volgens de Allied Forces Act (1940) als mogelijk en rechtsgeldig moet worden beschouwd.
Was onafhanklijk rechtspraak mogelijk?
Op 31 mei 1941 verschijnt in het een paar maanden eerder in Londen opgerichte Nederlandse weekblad Vrij Nederland een stuk van de Regeringspersdient onder de kop: Rechtsgeldigheid van dienstplichtbesluit der Regeering. Na een korte beschrijving van het verloop van het proces eindigt het stuk met een gevoel van triomf en opluchting:

“Dit proces is voor de zaak van het Koninkrijk der Nederlanden van het grootste gewicht. De Engelse rechter heeft hier immers principieel beslist, dat de Kroon van Nederland bevoegd is bij eenvoudig Koninklijk Besluit bindende regelen vast te stellen ook met betrekking tot die onderwerpen, waaromtrent de Grondwet een regeling bij wet eist. Hij deed dit met aanvaarding van het principe van Staatsnoodrecht. Voor het gezag der Nederlandsche Kroon en Regering, immers voor de geldigheid en kracht van de reeds door haar uitgevaardigde besluiten en daarmede voor het verder voeren van de oorlog tegen de vijand, is deze beslissing wel van eminent belang”.

Amands raadsman tekent onmiddellijk hoger beroep aan.

Blijft de vraag of de Britse magistraten (ook later in de beroepszaken) zich bewust of onbewust toch enigszins hebben laten beïnvloeden door verregaande consequenties voor de Nederlandse regering, indien zij Amand in het gelijk zouden hebben gesteld. Het zou de bodem hebben weggeslagen onder het ‘legaal’ functioneren van de Nederlandse regering. Die had niets meer kunnen doen en alle wetbesluiten zouden onwettig zijn geworden. Dit zou de Duitse bezetter in Nederland enorm in de kaart spelen en zou hun voornemen om Nederland bij Duitsland in te lijven vergemakkelijken.

Met wat minder welwillendheid ten aanzien van Nederland als geallieerde mogendheid had de rechtbank er op kunnen wijzen dat de kwestie van de door Amand betwiste grondwettelijk van de Nederlandse regering in Londen had kunnen worden vermeden. Immers, als zij haar zetel niet naar Londen, maar van de bestaande mogelijkheid gebruik had gemaakt door haar zetel te verplaatsen naar een niet door de vijand bezette stad binnen het (koloniale) Koninkrijk der Nederlanden, zou er van ongrondwettelijkheid geen sprake meer zijn geweest.

Vermoedelijk had dit voor het vonnis in de zaak Amand, weinig uitgemaakt, want de rechtbank stoelde haar vonnis uitsluitennd op de rechtsgeldigheid van de Britse Allied Forces Act (1940). De Britse rechters vermeden hierdoor angstvallig een uitspraak over de validiteit van het staatsnoodrecht.


000000000000000000000000000 (2457)
Bronnen:
De citaten van de getuigenissen die werden afgelegd voor de Parlementaire Enquête Commissie zijn te vinden in de complete serie met alfabetisch register. Deze zijn in te zien bij ondermeer het NIOD, maar ook bij andere nationale bibliotheken en archiefdiensten.
Mr dr P.H.J. Körver beteedt zeer uitgebreid aandacht aan het proces Amand in zijn proefschrift (Rotterdam, 2004) ‘De besluiwetgeving van de Nederlandse regering in Londen in internationaalrechtelijk perspectief.

Hoofdstuk III


Wie betaalde Amands proces?
Een vraag die vooral in kringen van de Nederlandse regering in Londen wordt gesteld is hoe Amand zijn peperdure processen kan bekostigen. Hij moet zijn advocaten naar schatting tienduizenden ponden, misschien wel 100.000 Pond betalen. Dat is een hoop geld dat Amand zeker niet op zijn bankrekening heeft staan. Desgevraagd zeggen Amands zoons dat hun vader weliswaar niet het eenvoudige bloemenmannetje was dat op Piccadilly Circus zijn waren staat uit te venten, zoals dr. L. de Jong veronderstelt, maar zij zijn ervan overtuigd dat hun vader niet vermogend genoeg moet zijn geweest om een dergelijk bedrag te kunnen opbrengen. Waar hij het geld dan wel vandaan heeft is ook voor Amands zoons een raadsel.

De al eerder geciteerde mr Van Angeren schrijft daar na de oorlog in een artikel, waar dr L. de Jong in zijn standaardwerk over Nederland in de Tweede Wereldoorlog naar verwijst, iets over. “De procedure was”, aldus De Jong, “als alle procedures in Engeland, uitermate kostbaar en het staat wel vast dat de bloemenkoopman persoonlijk niet over de grote bedragen beschikte die nodig waren voor het voeren van een proces in drie instanties. De Engelse advocaat die voor de Nederlandse regering optrad 'meende te weten', schreef Van Angeren na de oorlog, 'dat achter onze tegenpartij vreemde, naar hij vermoedde, Poolse geldschieters schuilden, die de zaak als een ‘test case’ beschouwden, gericht niet zozeer tegen maatregelen van de Nederlandse regering als wel tegen het gezag van andere vreemde regeringen in Londen en in het bijzonder tegen het gezag van hun eigen regering.”

De Enquêtecommissie heeft ook de toenmalige minister van Oorlog A. Q. H. Dijxhoorn ondervraagd over mogelijke financiële steun aan Amand. Hij blijkt daar niet al te concreet over: “Naar mij werd medegedeeld werd hij gesteund door raddraaiers van andere geallieerden, zodat over een behoorlijke kas werd beschikt om dit proces te bekostigen, ”

De voorzitter van de Commissie vraagt Dijxhoorn of er ook groepen onder de Nederlanders waren die Amand steunden. Daar is Dijxhoorn niets van bekend. De voorzitter dringt dan verder aan met de vraag: “Maar wel dat het mensen waren van andere nationaliteiten.” Dijxhoorn: “Dit is mij indertijd gerapporteerd. Ik heb natuurlijk naar deze Amand geïnformeerd, hij bleek bollen- of bloemenhandelaar te zijn. Ik vroeg mij dan ook af hoe hij dit proces kon voeren; men deelde mij echter mede, dat er velen van andere nationaliteit waren, die zich voor dit proces interesseerden en hem financieel steunden.”

Op de vraag van de voorzitter of het proces Amand een negatieve invloed heeft gehad op de rekrutering in het Verenigd Koninkrijk antwoordt de minister (die in 1941 zou worden vervangen) bevestigend. De verwachting die hij had dat alle Nederlanders zich enthousiast zouden aanmelden bleek, zo verklaart hij, een illusie.

Als we nog even blijven bij de mogelijkheid dat Polen Amand financieel bij zijn processen hebben geholpen, kunnen we ook een omgekeerde redenering volgen. De Vrije Poolse Regering was zwaar geïnfiltreerd door de Russische geheime dienst (NKVD). De bedoeling was om de grondwettelijkheid van deze conservatieve regering te ondermijnen. De Vrije Poolse Regering gaat er van uit dat Britse rechters Amand nooit in het gelijk zullen stellen om de simpele rede dat dit een triomf zou betekenen voor de Duitse bezetter in Nederland onder leiding van Seyss-Inquart. Bovendien zou dit de Nederlandse regering in Londen vleugellam maken met alle negatieve gevolgen voor de Geallieerde zaak. Een bevestiging van de legitimiteit van de Nederlandse regering en daarbij het recht om wetsbesluiten af te kondigen, zou een ‘aanval’ van NKVD-agenten ernstig bemoeilijken. Om die reden zou, volgens deze redenering, de Vrije Poolse Regering Amand financieel in de gelegenheid hebben gesteld om tot in de hoogste instantie door te procederen.

Mr Hans Winkel, is in die tijd als juridisch adviseur van de Nederlandse regering in Londen nauw betrokken bij het proces Amand. In zijn verhoor voor de Enquête Commissie zegt hij over aanwijzingen te beschikken dat ook Nederlanders Amand met geld hebben geholpen: “U weet misschien, dat er in Engeland een groep van Nederlandse bloembollenhandelaren was in Spalding (Lincolnshire). Amand werd gesteund door die mensen. En daardoor heeft hij het geld voor het proces kunnen opbrengen, want dat was bijzonder kostbaar.”

De voorzitter vraagt Winkel niet waar hij deze wetenschap vandaan heeft, maar wil van Winkel wel weten wat voor belang de bloembollenhandelaren er bij hadden. Winkel antwoordt: “Omdat al die mensen op dezelfde manier op het punt stonden om opgeroepen te worden. Er zat volgens mij geen politieke kant aan,”

Naar alle waarschijnlijkheid bedoelt Winkel de Spalding & District Bulb Growers' Association, die later South Holland Horticultural Association is gaan heten. Van deze vereniging waren overigens ook enkele Britse bollentelers lid. Nederlandse bloembollenhandelaren en –telers kunnen na mei 1940 geen bloembollen meer importeren uit het bezette Nederland. Daardoor ligt ook de export uit Nederland naar Amerika stil. Geen nood, de Nederlandse telers in Engeland exporteren nu hun op Britse bodem geteelde bloembollen naar Amerika, dat vóór de oorlog uitsluitend op Nederlandse geestgronden geteelde producten wensten. Uit een artikel in het in Londen verschijnende Nederlandse weekblad Vrij Nederland (28 juni 1941) blijkt dat die export tientallen miljoenen dollars aan Amerikaanse deviezen opbrengt. Daarmee kan de Britse regering weer oorlogsmateriaal uit de Verenigde Staten kopen, aldus het blad. Tegelijkertijd is het duidelijk dat de Nederlandse bloembollentelers over meer dan voldoende kapitaal beschikken om, als Hans Winkels bewering juist is, hun collega Amand langdurig te laten procederen.

Weliswaar verliest Amand zijn zaak, maar vanwege de aanzienlijke publiciteit rond het proces krijgen zijn colllega’s toch hun zin. Dit blijkt uit een reactie van mr. Winkel tegenover de Enquête Commissie. Hij verklaart dat de Nederlandse regering had beslist er niet langer bij de Britse regering op aan te dringen om Nederlandse dienstplichtigen die weigeren op te komen te arresteren, ondanks het feit dat zij op grond van de dienstplichtwet daarmee een strafbaar feit plegen. “Wij lieten het lopen”, zegt Winkel letterlijk. In Engeland kwam één op de twee dienstplichtigen niet op.

Het is vooral The Times die regelmatig verslag doet over het proces, maar ook populaire kranten als de London Evening Standard en een plaatselijke krant die verschijnt in de streek waar Jack Amand woont, besteden er aandacht aan. Dat doet ook de Daily Worker, het dagblad van de Britse communistische partij, die volledig in het spoor loopt van Moskou.

Ook in hoger beroep wordt Amand in het ongelijk gesteld. Amand en zijn advocaten besluiten in laatste instantie hun gelijk te zoeken bij de Law Lord van het Hogerhuis. Maar ook deze poging lijdt in de zomer van 1942 schipbreuk, omdat dit hoogste rechtscollege de zaak Amand beschouwt als een strafzaak, een zogeheten criminal case. De Law Lords redeneren dat Amand wegens desertie een strafzaak te wachten staat voor de krijgsraad. Dit betekend dat hij niet in hoger beroep had mogen gaan. De Law Lords concluderen dat zij om die reden in deze zaak geen uitspraak kunnen doen. .


Amand veroordeeld door de krijgsraad
Op 22 september 1942 eist de auditeur-militair voor de Nederlandse krijgsraad drie jaar gevangenisstraf tegen Amand. Volgens een artikel in het in Londen verschijnende weekblad Vrij Nederland van 3 oktober 1942 verklaart Amand tijdens deze zitting: “Ik ben blij dat ik mijn zaak verloren heb. Van nu af aan zal iedereen zijn militaire dienstplicht moeten vervullen. Ik heb mijn ouders in bezet Nederland. Mijn broers zijn daar ook. Ik hoop in staat te zijn actief deel te nemen aan de strijd tot hun bevrijding van het Duitse juk.”

De verslaggever van Vrij Nederland ontgaat geen detail:

“De rechtszaal zag er zeer eenvoudig uit. Er hingen wat ouderwetse schilderijen en zelfs een dartboard. Ofschoon de zitting openbaar was, bestond het publiek uit slechts enkele personen, allen officieren en manschappen van de Brigade. De Krijgsraad was samengesteld uit een President en twee rechters, respectievelijk een majoor, een kapitein en een eerste-luitenant. De auditeur-militair was een kapitein. Als raadsman van den verdachte trad op een advocaat van het Nederlandsche Maritieme Gerechtshof te Londen. Militaire politie, ongewapend, was in de zaal aanwezig. Amand was met een anderen dienstplichtige die voor hetzelfde feit terecht stond, naar de rechtzaal gekomen. Zij hadden zonder bewaking gereisd.

Ter zitting werd een schriftelijke verklaring van Amand voorgelezen, waarin hij te kennen gaf uit een rede van Minister Morrison (van Binnenlandse Zaken, Justitie, Bevoorrading en Binnenlandse Veiligheid, lid van de Labourparty – PS) te hebben opgemaakt, dat "allied nationals " niet - althans op dat ogenblik - voor militairen dienstplicht in aanmerking kwamen.

Amand is met een Engelsche vrouw getrouwd en woont al 13 jaren in Engeland. In 1938 of 1939 had hij zijn naturalisatie aangevraagd, maar door het uitbreken van den oorlog kon deze niet worden verleend.

Aanvankelijk had hij gevolg gegeven aan den oproep tot dienstneming. Hij zei, dat hij zoveel Nederlanders had ontmoet, die dit niet hadden gedaan, en nog steeds hun burgerlijke betrekkingen vervulden zonder gestraft te worden, dat hij een bekenden Engelse advocaat in den arm had genomen.

In zijn requisitoir zei de auditeur, dat in vredestijd de maximumstraf voor desertie 2 jaar is, maar in oorlogstijd 7½ jaar. Hier betrof het een te ernstiger misdrijf, daar het buiten de landsgrenzen was gepleegd, waarvoor de maximumstraf 15 jaren is. “

Het verslag van Vrij Nederland roept zaken op die om nader commentaar vragen. Waarom is Amand in zijn spijtbetuiging zo radicaal van mening veranderd sinds hij niet van verlof terugkeerde en eindeloos begon te procederen in de overtuiging dat hij in zijn recht stond? Er kunnen daarvoor verschillende redenen zijn geweest. Amand meent oprecht wat hij zegt, of hij zegt dit op advies van zijn advocaat om een zo laag mogelijk straf te krijgen. Maar ook is het zeer wel mogelijk dat Amand met zijn uitspraak impliceert dat hij tegen zijn zin onder druk van buitenlandse belangengroepen die hem financieel steunden (wellicht de Polen die Van Angeren noemt) tot in hoogste instantie is doorgegaan.

Amand moet zich in maart 1941 niet alleen gesterkt hebben gevoeld in zijn besluit niet naar de kazerne terug te keren door kritische vragen in het Lagerhuis, maar blijkbaar ook door enkele zinsneden uit een rede van minister Morrison, al dan niet uitgesproken als reactie op parlementaire vragen.

Ook ergert Amand zich aan het feit dat dienstplichtigen die gewoon thuis blijven niet worden vervolgd. Had hij dat zelf ook maar gedaan.

Blijkbaar is er nog een deserteur, maar die is zo verstandig om onmiddellijk de handdoek in de ring te gooien na de veroordeling van Amand. Overigens had een vroegtijdiger naturalisatie Amand zeker als dienstplichtige in het Britse leger doen belanden.

Op 13 oktober wordt Amand wegens desertie veroordeeld tot een celstraf van 27 maanden. Een fractie van de maximale straf van 15 jaar. Na vermoedelijk maar een deel van zijn straf te hebben uitgezeten dient hij de rest van de oorlog als dienstplichtig militair bij de Prinses Irene Brigade en bezoekt hij, zo herinnert een zoon zich, na de oorlog nog menige reünie van oud-strijders.

Na de oorlog zet Amand een eigen bloemen- en bloembollenbedrijf op, dat na zijn dood door zijn zoon en dochter wordt voortgezet en inmiddels ook actief is in de Verenigde Staten, waar een neef van Amand het bedrijf leidt.
000000000000000000000000000000000000 (1916)

Bronnen:
Het citaat van Dr. L. de Jong komt uit deel IX van zijn standaardwerk.


De informatie over de Poolse Vrije Regering in Londen komt van Jos van der Woensel.
Zie wat betreft de Parlementaire Enquête Commissie bij Bronnen hoofdstuk I.
De in Londen verschenen nummers van Vrij Nederland liggen bij het NIOD.

Hoofdstuk IV


Canada
Enkele dagen nadat het Londense kabinet in augustus 1940 de nieuwe dienstplichtwet heeft afgekondigd valt het besluit een militaire missie de Atlantische Oceaan over te sturen teneinde de rekrutering van dienstplichtigen in Canada en de Verenigde Staten ter hand te nemen. De missie komt onder leiding te staan van overste G.J. Sas. Hij wordt ontheven van zijn functie als eerste commandant van het Nederlandse Legioen in Porthcawl. In 1939 en ’40 werkt Sas als inlichtingenofficier op de Nederlandse ambassade in Berlijn. Van daaruit zendt hij regelmatig rapporten naar Den Haag waarin hij steeds nadrukkelijker waarschuwt dat Nazi-Duitsland eerder vroeger dan later Nederland zal binnenvallen en bezetten. Hij wordt niet geloofd en dat irriteert hem mateloos. H.J.Neuman schrijft in zijn boek Impasse te Londen over Sas: ”Nog altijd was hij verbitterd, omdat hij van de regering zo weinig waardering had ondervonden en ook omdat hij in Londen geen woord van excuus achteraf had vernomen. Hij had weinig feduci in het Britse weerstandsvermogen en hij verwachtte eerlang in handen van de Duitsers te vallen, die hem dan gruwelijk zouden martelen. Vandaar dat hij de eis had gesteld naar Canada te mogen gaan, zodra zich daar een voor hem zinvolle taak voordeed”. Sas vertrekt in september en neemt - naast zijn vrouw en zoon - acht officieren mee, die de toestand ook somber inzien en liefst zo lang mogelijk aan de veilige kant van de Atlantische Oceaan willen vertoeven. Verder onderofficieren, instructeurs en manschappen. De omvang van de missie zal oplopen tot bijna 60 man.

Sas’s directe chef, minister Dijxhoorn van Defensie, blijkt geen sterke figuur en geeft regelmatig lucht aan zijn zorgen over de mogelijkheid dat Engeland niet zal standhouden, laat staan de oorlog tegen Duitsland ooit zal kunnen winnen. Hij deelt dit pessimisme met premier De Geer en nog enkele ministers. Nadat De Geer in het voorjaar van 1941 is vertrokken verliest ook Dijxhoorn zijn plaats in het kabinet, waarvan P.S. Gerbrandy, tot dan toe minister van Justitie, de nieuwe leider wordt. Dijxhoorn krijgt een functie bij Defensie in Londen als coördinator van de rekrutering van dienstplichtigen.


Veel te hoge schatting
De relatief grote omvang van de missie naar Noord-Amerika is gebaseerd op een schatting van 200.000 Canadese Nederlanders, van wie er dan zes- tot zevenduizend dienstplichtig zouden zijn. Het blijken er aanzienlijk minder. De belangrijkste opdrachten voor de militaire commissie zijn het opzetten van wervingsbureaus, het maken van propaganda d.m.v. advertenties, posters en radiopraatjes, het keuren van dienstplichtigen en vrijwilligers, het opzetten van een depot waar de mannen die opkomen een uniform krijgen en een eerste twee maanden in Canada een militaire training kunnen ondergaan voor ze scheep gaan naar Engeland en, niet in de laatste plaats, om tot een goede samenwerking te komen met Canadese en Amerikaanse autoriteiten.

De Canadese regering stelt de missie een verlaten meubelfabriek in Stratford, in het zuiden van de provincie Ontario, ter beschikking. Deze moet dienen als depot en opvang van de rekruten en heeft eerder ook al gediend als noodkazerne. Later zal het depôt worden verplaatst naar een kleinere en goedkopere behuizing in Guelph, ook in Canada. Door de welwillendheid van de regering in Ottawa krijgt de missie een lijst van alle als Nederlander geregistreerde burgers. Na schifting blijven er niet meer dan een goede 1.200 man over die binnen de categorie van 19 tot 36 jarige (later zal dat 18 tot 40 worden) dienstplichtigen vallen. Zij krijgen allemaal een oproep om zich in Stratford te melden. Van de 1.200 worden er 261 afgekeurd en 36 vrijgesteld. Van de 900 man die dan nog overblijven weigeren er 515 op te komen. Uiteindelijk bestaat de oogst uit 337 man die in drie groepen naar Engeland vertrekken. Van hen worden enkele tientallen alsnog in Engeland afgekeurd en keren naar Canada terug. Grofweg levert de groots opgezette campagne in Canada 300 man op tegenover ruim 500 weigeraars. Ongeveer 50 Nederlanders – er bestaat geen aparte registratie van - willen wel dienen, maar nemen de gelegenheid te baat dienst te nemen in het Canadese leger. Ook hen beschouwen de Nederlandse autoriteiten officieel als ‘weigerachtigen’.

Tegenover het nadeel van een blijvend stempel als dienstweigeraar, hebben de mannen die alleen maar willen dienen in het leger van hun nieuwe vaderland ook een aantal voordelen: zij zijn niet verplicht om overzee te dienen en zij zullen zich na hun diensttijd veel sneller kunnen laten naturaliseren. De enige tegemoetkoming waartoe de Canadezen bereid zijn is de nieuwkomers erop te wijzen dat voor hen ook de mogelijkheid open staat zich bij het Nederlandse leger aan te sluiten. Men weigert echter in te gaan op het Nederlandse verzoek deze vrijwilligers te vertellen dat dienstneming in het Canadese leger hen in de opvatting van hun eigen regering toch tot dienstweigeraar bestempelt, met mogelijke sancties en straffen die dit voor hen tot gevolg kan hebben. Die sancties bestaan uit onthouding van consulaire bijstand en mogelijke strafvervolging na de oorlog. In de praktijk bleken de gevolgen miniem.

Om aan iedere twijfel ten aanzien van mogelijke arrestatie van buitenlandse dienstweigeraars een eind te maken – Canada zelf kent in die tijd nog geen dienstplicht - verzekert de Canadese premier W.L. Mackinzie King op 1 mei 1941 in het parlement dat geen enkele maatregel zal worden getroffen tegen buitenlanders die zich niet melden voor militaire dienst bij hun eigen nationale leger. Deze uitspraak, die alle kranten haalt, leidt ertoe dat bijna 60 % van de derde groep Nederlanders die op het punt staat zich te melden thuisblijft en enkelen die al zijn ingelijfd deserteren. Hoe het met die deserteurs is afgelopen vermeldt de historie niet, maar er is wel één geval bekend van een man die procedeert tegen zijn arrestatie en die evenals Amand in Engeland in het ongelijk wordt gesteld. In Canada is er geen Nederlandse krijgsraad.


Weigeraars persoonlijk bezocht
Campagnes met posters en oproepen via de radio blijken zo weinig effect te hebben dat ten einde raad besloten wordt er twee sergeants op uit te sturen een flink aantal adressen te bezoeken van dienstplichtigen die niets van zich hebben laten horen. Zij rapporteren de volgende resultaten:
Aantal bezochte personen 179

Hiervan bleken:

onmiddellijk op te komen 13

genegen op te komen na kort uitstel 13

genegen op te komen doch afgekeurd 14

niet genegen op te komen 78

waren intussen genaturaliseerd 23

bleken geen Nederlander te zijn 6

bleken te oud of te jong te zijn 11

bleken onbekend op verkregen adres 7

bleken uit Canada vertrokken 2

bleken reeds in het Canadese leger te

hebben dienstgenomen 7

Bovenstaand lijstje is afkomstig uit het eindrapport dat de tweede man van de missie, majoor W. Th. Carp, in 1945 ten behoeve van de minister van Defensie opstelt. De majoor kan niet goed tellen, want bij optelling komen we niet verder dan 174 bezochte adressen. Maar het kan natuurlijk ook zo zijn dat de categorie ‘bleken vrouwen te zijn: 5’ is weggevallen..

Veel opmerkelijker is dat het rapport met geen woord melding maakt van de motieven van de 78 bezochte weigeraars. De twee rondreizende onderofficieren zullen toch niet allen maar hebben geturfd, maar toch ook rapporten over hun dienstreizen hebben opgesteld. Carp is kennelijk van oordeel dat de minister niet wil weten waarom zo massaal dienst is geweigerd. Dit is des te merkwaardig, omdat uit naar Londen gestuurde rapporten van rekruterings-officieren en diplomaten keer op keer grote teleurstelling, verbazing en ergernis blijkt over het gebrek aan enthousiasme om te dienen onder de Nederlandse driekleur.

De meeste emigranten zijn boeren die de crisis van de jaren ’30 in Europa zijn ontvlucht en die zich grote inspanningen hebben getroost om in Canada een nieuw en beter leven op te bouwen. Dat wensen zij niet in de steek te laten met het risico na de oorlog weer helemaal opnieuw te moeten beginnen. Er zijn erbij die veel geld hebben moeten lenen en tot over hun oren in hypotheeklasten zitten. De Canadese overheid komt de Nederlandse recruteringsstaf tegemoet door het voor degenen die kiezen voor het vervullen van hun Nederlandse dienstplicht fimancieel aantrekkelijker te maken dan voor hen die liever toetreden tot de Canadese strijdkrachten. In het eerste geval neemt de Canadese staat hun bedrijf plus de schulden over en komen zij in aanmerking voor een Nederlandse kostwinnersvergoeding die hoger ligt dan in het Canadese leger. Hoeveel dienstplichtigen zich door deze gunstiger regeling hebben laten ompraten vermeldt Carp niet, maar met Nederlands patriottisme als drijfveer om het moederland te willen dienen had dit weinig te maken, concludeert dr Loe de Jong in zijn standaarwerk over Nederland en WO II.

Een punt dat zeker ook nog kan hebben meegespeeld om toch maar voor de Nederlandse eer te bedanken zijn de berichten dat het moreel in het Nederlandse kamp in Engeland erg laag is en dat de competentie van de officieren zeer te wensen overlaat. Die verhalen brengen de alsnog in Engeland wegens fysieke dan wel psychische ongeschiktheid afgekeurde mannen – het zijn er enkele tientallen – mee terug naar Canada.

In het rapport van majoor Carp aan de minster staat vermeld dat de hele reckuteringscampagne in Canada meer dan 220.000 Amerikaanse dollars (600.000 gulden) heeft gekost. Daar zijn dan de salarissen voor de missieleden nog niet bijgeteld, maar als we dat wel zouden doen dan komen we grofweg uit op 300.000 dollar, of tewel 800.000 gulden voor zeggen en schrijven 237 man..

000000000000000000 (1589)


Yüklə 310,34 Kb.

Dostları ilə paylaş:
  1   2   3   4   5   6




Verilənlər bazası müəlliflik hüququ ilə müdafiə olunur ©azkurs.org 2024
rəhbərliyinə müraciət

gir | qeydiyyatdan keç
    Ana səhifə


yükləyin