Inhoud Inleiding Hoofdstuk 1 Arrestatie in Londen Vlucht in verwarring



Yüklə 310,34 Kb.
səhifə6/6
tarix14.04.2017
ölçüsü310,34 Kb.
#14097
1   2   3   4   5   6

Bronnen:
De excerpten uit de brieven van Elsie Clayton aan Runham Brown, het artikel uit het Hollands Weekblad en de brief van de WRI aan premier Gerbrandy zijn te vinden in het Nationaal Archief in Den Haag onder het dossiernummer
De Vredeskrant en The War Resistor (1944) zijn te vinden in het archief van de het Internationaal Instituut voor Sociale Geschiedenis in Amsterdam.

Hoofdstuk XV


De arrestatie van Reinier Nieuwstad in Durban
In augustus 1944 wordt de Nederlanderlandse dienstplichtige Reinier Ysbrand Nieuwstad in Durban in de kraag gevat door een speciale afdeling van de Zuid-Afrikaanse politie. De man heeft stelselmatig alle oproepen om zich te melden bij het Nederlandse gezantschap naast zich neergelegd, want hij is overtuigd pacifist.

Binnen enkele dagen na zijn aanhouding verschijnt Nieuwstad voor overste De Boer van de Militaire Missie, die hem opdracht geeft zijn uniform aan te trekken en zich vervolgens gereed te maken voor een boorteis naar Engeland. Nieuwstad weigert en zegt gewetensbezwaren te hebben. De Boer raadt hem aan een rekest in te dienen bij het ministerie van Oorlog om gehoord te worden, maar Nieuwstad weigert ook dit, omdat, zoals hij het later zal beschrijven, ‘ik de zaak op dat moment niet erg serieus opnam’. Het gevolg is dat Nieuwstad het land uit moet.

Na de twee transporten naar Suriname in juli en augustus 1942 worden de resterende gearresteerde dienstweigeraars in groepjes – in totaal zo’n man of twintig - meegestuurd met de contingenten dienstplichtigen die tot eind 1943 naar Engeland vertrekken. Bij Nieuwstad kan dat dus niet meer. Op 12 september 1944 gaat hij op een Brits schip vanuit de haven van Durban, via Suez naar Engeland. Juist voor zijn vertrek wordt hem nog een aanvraag tot toestemming om het land te verlaten ter tekening voorgelegd. Hij weigert, want hij wil Zuid-Afrika helemaal niet uit.

Na drie weken varen maakt het schip in Suez een tussenstop. Nieuwstad wordt daar in een cel opgesloten door de Militaire Politie. Hem wordt verteld dat hij niet als dienstweigeraar, maar als deserteur zal worden behandeld.

Uiteindelijk zet Nieuwstad na een reis van bijna zes weken op 21 oktober 1944 voet aan wal in Liverpool. Hij wordt onmiddellijk opgesloten in Sutherland House, het in Londen gelegen huis van bewaring van de Prinses Irene Brigade. Na enkele dagen moet hij verschijnen voor de rekruteringsofficier. Ook hij raadt Nieuwstad aan een rekest in te dienen. Dat doet hij.

Op 8 november heeft Nieuwstad ‘s morgens een onderhoud met een aalmoezenier en ‘s middag met een legerpredikant, beide leden van de Commissie voor Gewetensbezwaarden. Drie weken later ontvangt hij het bericht dat er op zijn rekest om als gewetensbezwaarde te worden erkend ongunstig is beschikt. Een week later krijgt Nieuwstad, na een onderhoud met de auditeur-militair zijn laatste kans om een uniform aan te trekken. Hij weigert andermaal en hij wordt opgesloten in een isoleercel in afwachting van een proces voor de krijgsraad. Toch hoort Nieuwstad iets over de lotgevallen van enkele medeweigeraars in Engeland. Hij schrijft: “Wat de andere zeven of acht dienstweigeraars in Londen aangaat, zij zijn allen na drie tot vijf maanden arrest in de burgermaatschappij aan het werk gegaan. Naar ik echter vernam hebben twee van hen zelfs geweigerd burgerwerk te accepteren, waarna hen een behoorlijke toelage werd toegekend om in hun onderhoud te voorzien. Of ook zij reeds naar Zuid-Afrika zijn teruggekeerd is mij niet bekend.” Het is duidelijk dat Nieuwstad geen volledig beeld heeft.

Hij gaat op zoek naar een advocaat. Runham Brown en Grace Beaton zorgen ervoor dat hun collega Charles Hill in Londen als raadsman aan Nieuwstad wordt toegevoegd. Het bureau van de auditeur-militair maakt het Hill buitengewoon moeilijk om regelmatig contact te hebben met zijn cliënt en over een mogelijke datum van Nieuwstads proces hult de auditeur-militair zich in nevelen.
Naar Nederland overgebracht
In maart 1945 besluit de auditeur-militair Nieuwstad over te brengen naar een gevangenis in het al bevrijde Den Bosch, om hem daar door de krijgsraad te kunnen berechten. Nieuwstads Britse advocaat weet van niets, want Hill wordt niet toegestaan om nog vóór zijn vertrek contact op te nemen met zijn cliënt, en omgekeerd. Hill krijgt ook niet van de auditeur-militair te horen dat Nieuwstad naar Nederland is overgebracht. “De auditeur-militair deelde mij wel mede”, aldus Nieuwstad, “dat de zaak alreeds in december 1944 voorgekomen zou zijn, doch aangezien het met het oog op de internationale wetten nogal moeilijkheden met zich meebracht had men het steeds weer uitgesteld. ” Dus besluit de Nederlandse krijgsraad in Engeland hem in Nederland te laten berechten.

Vanaf 28 maart zit Nieuwstad onder militaire bewaking in een cel van het Bosche huis van bewaring. De Nederlandse pacifistische activiste dr. L.M. Mispelblom Beyer-van den Berg van Eysinga uit Rotterdam is er achter gekomen dat de Nederlandse dienstweigeraar Nieuwstad in Nederland zit opgesloten. Zij neemt contact op met het advocatenkantoor Runham Brown & Beaton om te vragen wat er precies is gebeurd. Grace Beaton schrijft haar: “Na ongeveer vijf maanden en het herhaaldelijk vragen om informatie door mr Hill werd zijn cliënt plotseling overgebracht naar Nederland buiten de bescherming van zijn zelfgekozen en erkende advocaat. De zaak werd door mr Hill met kracht aangepakt. Het Nederlandse ministerie van Oorlog heeft zich in deze kwestie zeer arrogant opgesteld en weigert mr Hill nu het recht zich met de zaak te bemoeien!”

Mevr. Mispelblom zorgt er voor dat Nieuwstad een Nederlandse advocaat krijgt. Het is mr. Tj. D. Schaper uit Leiden. Deze vraagt Nieuwstad zijn verhaal op te schrijven. Een deel van de citaten in dit hoofdstuk zijn uit dat verslag afkomstig. Na de beschrijving van zijn eigen wederwaardigheden sinds zijn arrestatie in Durban vermeldt Nieuwstad nog iets meer over het lot van andere uit Zuid-Afrika naar Engeland overgebrachte Nederlandse dienstweigeraars en gewetensbezwaarden: “Na hun aankomst in Engeland, ongeveer begin 1943, zijn zij door bemiddeling van de War Resisters’ International door de Commissie Gewetensbezwaren gehoord. Voor zover ik weet is van het totaal van acht of negen slechts één op grond van zijn principes vrijgesteld van militaire dienst, waarna hij als secretaris van de reeds genoemde pater Moncke [aalmoezenier] is te werk gesteld. Ook hij is reeds naar Zuid-Afrika teruggekeerd, hetgeen ik vernam van mevr. dr. L.M. Mispelblom Beyer-Van den Berg van Eysinga uit Rotterdam, alwaar hij kortgeleden op bezoek was.”
Na de oorlog
Nederland is al lang bevrijd als op 16 oktober 1945 mr. Schaper de auditeur-militair in Den Bosch er op wijst dat R.Y. Nieuwstad nooit zal kunnen worden veroordeeld, omdat in Zuid-Afrika desertie uit Nederlandse Staatsdienst niet strafbaar is. Mr. Schaper toont dit aan aan de hand van verschillende artikelen uit het Wetboek van Strafrecht.

Nieuwstad wacht in zijn cel rustig af wat er verder zal gebeuren terwijl zijn raadsman en de auditeur-militair achter de schermen de degens kruizen. Op 22 november 1945 krijgt Nieuwstad een bemoedigend briefje van zijn advocaat. Mr Schaper schrijft: “Inderdaad is dit een afschuwelijke comedie. Men zit natuurlijk met het geval verlegen en probeert zich thans uit de impasse te redden door u alsnog op Hollandse bodem te bevelen militair te worden en militaire bevelen uit te voeren teneinde aldus tot dienstweigering te komen. Heb dus goede moed; het recht en de waarheid zegeviert tenslotte”.

Eind december komt Nieuwstad eindelijk vrij, maar hij mag nog niet terug naar Zuid-Afrika. Hij wordt opgevangen door familie in Haarlem. Begin februari heeft Schaper een juridische oplossing gevonden met het ministerie van Oorlog. Hij schrijft Nieuwstad: “Gisteren bezocht ik mr Steenbeek van het Departement van Oorlog, die mij meedeelde, dat zo door U geen verklaring wordt afgelegd, dat U de Staat vrijwaart om het instellen van een schadevergoedingsactie, de strafzaak doorgang moet vinden”. Anders gezegd, als je afziet van schadevergoeding hoef je niet terecht te staan en ben je vrij.

Schaper stelt ook mevrouw Mispelblom op de hoogte van het bereikte compromis. Op 13 februari 1946 legt hij haar uit hoe de vork in de steel zit: “Juridisch zou de krijgsraad (of het Bijzonder Gerechtshof) tot een veroordeling komen, zowel omdat de gewetensbezwaren door personen als ds. Meerlo en ds. Van Dorp zijn gewogen en te licht bevonden, als omdat het Besluit Buitengewoon Strafrecht zo is geconstrueerd, dat men gepoogd heeft feiten als gewoon militaire dienstweigering, ook als zij buitenlands zijn begaan, te straffen”. In gewoon Nederlands: dienstweigering, ook als deze in het buitenland is gepleegd, valt voortaan onder de Bijzondere Rechtspleging, een rechtsstelsel dat onmiddellijk na afloop van de oorlog is ingesteld en is gericht op de berechting van oorlogsmisdadigers en landverraders.

Nieuwstad kiest eieren voor zijn geld en ziet af van schadevergoeding van de Staat. In april 1946 keert hij opgelucht terug naar Zuid-Afrika.
Late consequenties
Degenen die in de oorlog dienst weigeren en tegen wie op dat moment geen sancties mogelijk zijn krijgen de waarschuwing mee dat zij ook na de oorlog nog consequenties mogen vrezen voor hun daden. In Zuid-Afrika moet zich een dergelijk geval hebben voorgedaan. De al eerder geciteerde Klazien en Jan uit Zuid-Afrika schrijven op 22 april 1946 aan hun vrienden in Nederland:

“Veertien dagen geleden ben ik nogal uitvoerig geweest met mijn verslag van het verzet van de Hollanders tegen de oproep voor militaire dienst. Een paar dagen geleden is er juist een Hollander op het consulaat gearresteerd geworden toen hij een nieuwe pas aan kwam vragen. De juffrouw die hem te woord stond vroeg hem natuurlijk naar zijn oude paspoort en toen vertelde hij dat hij zijn paspoort vernietigd had als een compromitterend stuk toen hij voor militaire dienst was opgeroepen en geen gehoor gegeven had. De juffrouw was nog zo welwillend om hem te waarschuwen aan welke gevaren hij zich bloot stelde, maar hij sloeg de waarschuwing in de wind en toen hij dan voor de consul kwam stelde die zich in verbinding met de politie en werd hij gevankelijk weggevoerd. (…) Wij zullen natuurlijk alles wat in ons vermogen is in het werk stellen om een herhaling van het gebeurde te voorkomen, in de eerste plaats door de mensen te waarschuwen niet naar het consulaat te gaan en ten tweede door dit bureaucratisch optreden in Holland bekend te maken, daar het slachtoffer gedreigd is om naar Holland vervoerd te worden. In dat geval kan het niet anders of hij zal voor de krijgsraad moeten verschijnen en het is van heel veel belang, niet alleen voor hem, maar voor tientallen anderen hier, dat het Nederlandse volk eens ingelicht wordt over het machtsmisbruik dat de heren hebben toegepast. Ik ben er van overtuigd dat als het gekoppeld wordt met de actie tegen het zenden van een militaire macht naar Oost Indië het volksgeweten weldra in opstand zal komen tegen de verotte bureaucratie die blijkbaar alleen door de lagere instincten van wraak gedragen wordt om nog meer ellende te veroorzaken.”

Gezien de afloop van het geval Nieuwstad, lijkt het weinig waarschijnlijk dat deze man zonder paspoort naar Nederland is overgebracht en daar is berecht.
Hein van Wijk overweegt proefschrift
De brieven van Klazien en Jan, maar ook het materiaal over de zaak Nieuwstad komt uit het archief van mr Hein van Wijk en berust bij het Internationaal Instituut voor Sociale Geschiedenis in Amsterdam. Van Wijk, die zijn hele leven is opgekomen voor het recht van het individu om niet deel te nemen aan welke oorlog dan ook, raakt zo geboeid door deze Zuid-Afrikaanse kwestie, dat hij plannen koestert er op te promoveren. Zeer waarschijnlijk heeft Van Wijk Grace Beaton en Runham Brown uitgebreid gesproken over deze zaak als zij in 1946 enkele dagen Nederland bezoeken. Verder kunnen zijn plannen om er een proefschrift over te schrijven zijn versterkt als hij in 1947 Johan van Dijkhorst in Haarlem ontmoet. De voormalige ‘leider van de Surinamegangers’, is dan voor familiebezoek in Nederland. Van Wijk vraagt Dijkhorst zo veel mogelijk relevante documenten op te sturen.

Terug in Zuid-Afrika vindt Van Dijkhorst de advocaat R. Wigboldes bereid Van Wijk nog meer gegevens te verstrekken op grond van gesprekken die hij heeft gehad met Henk Haak en H. Sikkel. De laatste is de man die al na een paar weken in Suriname toch militair wordt. Eén passage uit die brief gedateerd 2 september 1949, bevestigt nog eens op welke valse argumenten de 58 weigeraars naar Suriname zijn gedeporteerd. “Het bleek aan één der gedeporteerden (mede ondergetekende H. Sikkel) die later in Suriname een militaire rang verkreeg, dat de Zuid-Afrikaanse regering niet de toestemming tot deportatie of uitlevering gegeven had op grond van ‘bewezen dienstplicht’, maar op grond van door de Militaire Missie ingeleverde ’verklaringen van Nazi-gezindheid’.“ Haak voegt hier bijwijze van post scriptum nog de mededeling aan toe: ‘volkomen onwaar’.

De brief van Wigboldes gaat dan verder: “Een hooggeplaatste vriend te Paramaribo gaf hem [Sikkel] inzage van gedeporteerde’s eigen papieren en toen zag hij de beëdigde verklaring van ‘Nazi-gezindheid’ door het hoofd van de Nederlandse Militaire Missie en twee Nederlandse inwoners van Kaapstad (blijkbaar persoonlijke vijanden). De Zuid-Afrikaanse regering was blijkbaar niet in staat om de Nederlanders uit te leveren op grond van de uitspraak van de Zuid-Afrikaanse gerechtshoven. .Een uitweg werd gevonden door de onwilligen ‘staatsgevaarlijk’ te doen verklaren.”

Van een proefschrift komt uiteindelijk niets, want Van Wijk, die later nog acht jaar als senator voor de PSP in de Eerste Kamer zit, heeft zijn handen vol met een nieuwe, actuele zaak, die Klazien en Jan ook al danig bezighoudt: dienstplichtigen die weigeren naar Indonesië te gaan. Deze zaak zal die van de Zuid-Afrikaanse weigeraars geheel overschaduwen, tot zo’n 60 jaar later een Nederlandse journalist in ruste er toch nog een boekje over open doet.


0000000000000000000000000
Bronnen:
Al het materiaal in dit hoofdstuk komt uit het archief van Hein van Wijk bij het IISG.
Hoofdstuk XVI
Analyse en conclusies
In de voorgaande hoofdstukken heb ik mij beperkt tot het verhaal van de Nederlandse dienstplichtigen die om tal van redenen weigerden te dienen in wat velen van hen beschouwden als ‘het Nederlandse showlegertje in Engeland’. Ik heb mij daarbij doelbewust zo veel mogelijk onthouden van persoonlijk commentaar, mij baserend op het al bijna ouderwetse journalistieke beginsel van scheiding van feiten en meningen. In dit slot hoofdstuk analyseer ik de feiten en vervlecht die met mijn eigen commentaar.

Was de Prinses Irene Brigade inderdaad een showlegertje? Het had er inderdaad alle schijn van. Generaal buiten dienst J. de Jonge, die als jonge soldaat in mei 1940 uitweek naar Engeland en deel uitmaakte van het Nederlandse Legioen, zoals de Prinses Irene Brigade later heette, is daar in een recent interview duidelijk over. Hij stelt vast dat de opleiding en vooral de discipline lange tijd ernstig te wensen overlieten en dat de soldaten vooral opvielen als ze voor de zoveelste maal hun aanwezigheid moesten ‘showen’ door met de Nederlandse vlag voorop te paraderen voor geallieerde hotemetoten. Hun militaire opleiding was na bijna vier jaar opleiding zo beperkt dat de gevechtskracht van de Prinses Irene Brigade ongeschikt werd geacht om te worden ingezet bij de invasie van Normandië in juni 1944. Paraderen konden deze soldaten van Oranje als de besten. De Prinses Irene Brigade is nooit meer geweest dan een zeer bescheiden bijdrage aan de geallieerde oorlogsvoering.

Volgende vraag: had de Nederlandse regering in ballingschap dan maar beter kunnen afzien van een eigen legereenheid en er beter aan gedaan om ‘vrije’ Nederlanders als vrijwilliger te laten dienen bij andere geallieerde onderdelen?

Als bijdrage aan de gevechtskracht van de geallieerden die Europa van nazi-Duitsland wilden bevrijden was dat beter geweest. Dit zagen de Nederlandse mannen die zich in de oorlog als vrijwilliger meldden bij het leger van hun nieuwe vaderland beter in dan de grondwettelijk omstreden Nederlandse regering in Londen. Voor deze heren was vlagvertoon blijkbaar belangrijker, met als gevolg dat zij via een omstreden dienstplichtwet (wetsbesluit A10) veel jonge Nederlandse emigranten dwongen dienst te nemen als Nederlands militair. Dat de animo onder jonge Nederlandse emigranten die net met veel moeite een nieuw bestaan hadden opgebouwd uiterst gering was, mag als een grote beoordelingsfout en dus als een falend beleid worden gezien.

Het besluit van de Nederlands regering in Londen om in juli 1940 op wankele juridische basis over te gaan tot invoering van de dienstplicht getuigt van volstrekt gebrek aan kennis. Men wist niets – en zelfs dat besef was er niet - van de mentaliteit onder de emigranten die vaak verbitterd over hun vernederende behandeling als werklozen tijdens de crisisjaren in Nederland als economisch vluchteling hun vaderland voor goed de rug hadden toegekeerd. Niemand binnen het Nederlandse kabinet is op het idee gekomen eerst maar eens te onderzoeken hoe groot de bereidheid onder de emigranten was om huis en haard te verlaten ten einde het vaderland, waar men vaak bittere herinneringen aan had, als militair te dienen. Voor zover bekend is niemand op het idee gekomen om via de Nederlandse ambassades het effect te onderzoeken van een beroep op het patriottisme van deze landgenoten in den vreemde. Het afkondigen van de dienstplicht, of een mogelijke werving van vrijwilligers, had ook best, na een gedegen onderzoek door de ambassades, kunnen worden genomen. Men zou dan al snel tot de conclusie zijn gekomen dat sancties om mensen te dwingen Soldaat van Oranje te worden onmogelijk waren, of, indien dit wel zou kunnen, tot onvoorspelbare toestanden zou kunnen leiden. Al eind 1940 had men in Londen tot de conclusie kunnen komen dat het veel beter was geweest om vrijwilligers te werven, mits men hun een aantrekkelijke en reële financiële vergoeding zou kunnen bieden ter compensatie van verliezen op hun bedrijf of maatschappelijk carrière.

Nee, dit is allemaal niet gebeurd en de oorzaak daarvoor moet gezocht worden in de uiterst onbekwame regeringsploeg waarmee premier De Geer, geheel onvoorbereid, naar Londen was gevlucht. Helemaal te verwonderen valt dit niet gezien het volstrekte gebrek aan reële plannen voor een zeer waarschijnlijke bezetting door Duitsland. De enige die daar wel op was voorbereid, maar daar een diep stilzwijgen over bewaarde, waren koningin Wilhelmina en haar familie. De koningin ging zelfs zo ver om aan de vooravond van de Duitse inval te verklaren dat zij Nederland nooit zou verlaten. Het is nog steeds onbegrijpelijk en kenmerkend voor het kabinet De Geer dat men de situatie zo volkomen verkeerd heeft beoordeeld. Men was er in Den Haag van overtuigd dat Duitsland respect zou tonen voor het beleid van neutraliteit. Een openlijke voorbereiding voor een ‘zetelverplaatsing’ naar Engeland na een bezetting van Nederland door ‘een buitenlandse mogendheid’ zou door Hitler immers als vijandig kunnen worden beschouwd. Zelfs met de voorbereiding van een oorlogswet werd geen haast gemaakt, noch was er een geheim plan om zodra de Duitsers de grens waren overgestoken het parlement bijeen te roepen om een mandaat te krijgen voor een zetelverplaatsing van de regering naar een plaats buiten het Rijk. De regering had de volksvertegenwoordiging alleen maar hoeven vragen art. 21 van de grondwet, dat vestiging van de regering buiten het Rijk verbiedt, tijdelijk buiten werking te stellen. De Noren hadden dit, begin april 1940, toen de Duitsers Noorwegen waren binnengevallen, dus een maand voor Nederland werd overweldigd, wel goed geregeld. Maar niemand in Den Haag werd hierdoor wakker geschud. Als de Duitsers komen houdt Nederland het nog minstens een maand vol want we hadden toch de Hollandse waterlinie, dus er is dan nog tijd genoeg. Gaat u maar rustig slapen, had Colijn eerder gezegd en dat adagium heerste blijkbaar nog steeds in de opvatting van de ‘heren’ in Den Haag. Het gebrek aan politiek realisme zette zich voort in Londen, door te verwachten dat zich na de instelling van de dienstplicht, duizenden Nederlanders spontaan zouden melden om het vaderland te helpen heroveren. Onbekwaamheid alom dus.


Vals spel in Zuid-Afrika
Toen in 1941 al snel bleek dat er tegen dienstweigeraars in Amerika en Canada niets kon worden ondernomen, had men een jaar later bij de werving en rekrutering van dienstplichtigen in Zuid-Afrika met zekerheid kunnen weten dat daar de bereidheid om als dienstplichtige op te komen nog veel geringer was. heerste een soort binnenlandse oorlog tegen Smuts’ besluit zich aan de zijde van Engeland te scharen en Duitsland en Italië de oorlog te verklaren. Het lag voor de hand dat weigeraars, al dan niet met hun instemming, alle steun zouden krijgen van het fanatieke en niet zelden gewelddadige anti-Britse front van de Afrikaanders.Wat de reden is geweest om een man als overste Koch naar Zuid-Afrika te sturen om daar de dienstplicht desnoods met harde middelen af te dwingen is onduidelijk.

De oorzaak van Kochs vasthoudendheid om zo veel mogelijk dienstplichtigen naar Engeland te kunnen verschepen en het dienstweigeraars zo moeilijk mogelijk te maken, heeft bijna zeker te maken met zijn grenzeloze ambitie. Misschien maakte hij zichzelf ook wel wijs dat ‘onpatriottisch’ gedrag gelijk stond aan heulen met de vijand. De arrestatie en deportatie van zo veel mogelijk dienstplichtigen die weigerden de Nederlandse troepen in Engeland te komen versterken en die dus ‘fout’ waren moest dienen als een afschrikwekkend voorbeeld..

Koch heeft de regering in Pretoria er heel slim op gewezen dat het vrijuit laten gaan van de Nederlandse dienstweigeraars voor het toenemende geweld van nazistische militanten slechts een extra stimulans was om Nederlandse dienstplichtigen te blijven steunen in hun weerzin gedwongen dienst dienst te nenem.in het Nederlandse leger.Dit zou er zelfs toe kunnen leiden dat Nederlandse dienstweigeraars zich bij het binnenlandse verzet zouden aansluiten

Omdat niet bekend is in welke bewoordingen Koch eerst de minister van Binnenlandse zaken en vervolgens Smuts van zijn stadpunt wist te overtuigen, weten we niet met volledige zekerheid of hij daarbij de dienstweigeraars als nazisympathisanten heeft voorgesteld. Vast staat dat hij dienstweigeren als ‘een wandaad’ beschouwde.

Het optreden van Koch valt ook de Nederlandse regering, die hem carte blanche gaf, ernstig te verwijten. Koch heeft na zijn afspraak met Smuts de weigeraars te laten oppakken en te deporteren nog maar enkele weken de tijd gegund toch te tekenen. Omdat zij in meerderheid te kennen hadden gegeven wel in het Zuid-Afrikaanse leger te willen dienen, was een eventueel beroep om als gewetensbezwaarde te worden erkend ook niet mogelijk. Zij zaten na 15 januari 1942 in de val en konden geen kant meer op.

Koch had de ‘dienstweigeraars’ duidelijk de consequenties van hun weigerachtige houding moeten schetsen: dienst nemen bij het Nederlandse leger of deportatie naar Suriname met alle gevolgen voor hun gezin, dat niet kon rekenen op enige financiële ondersteuning. Maar Koch was er blind op uit om van de rekrutering in Zuid-Afrika een ‘groot succes’ te maken. Hij deinsde er daarbij niet voor terug een groot aantal mannen, die om principiële redenen weigerden hun leven te wagen voor Oranje, hard te treffen. Zijn verklaring voor de Parlementaire Enquête Commissie dat het unfair was tegenover de Nederlanders in Amerika en Canada die wel moesten opkomen klinkt huichelachtig en oneerlijk. In Noord-Amerika stonden de regeringen geen sancties tegen Nederlandse dienstweigeraars toe, dus het aandringen op sancties in Zuid-Afrika had in zijn redenering dan ook achterwege moeten blijven en Koch had er bij Pretoria op moeten wijzen dat in Canada en Amerika de mogelijkheid open stond om als vrijwilliger dienst te nemen bij de strijdkrachten van hun nieuwe vaderland.

In dat geval had Smuts eigen militaire keuringsdienst zelf kunnen vaststellen of deze Nederlandse vrijwilligers inderdaad zo politiek onbetrouwbaar waren als Koch hem naar alle waarschijnlijkheid had voorgespiegeld. Desnoods had hij degenen die werden afgewezen wegens pro-nazidenkbeelden kunnen dreigen met opsluiting in Zuid-Afrikaanse interneringskampen voor staatsgevaarlijke elementen. Door de Nederlandse dienstweigeraars in handen te geven van de Nederlandse autoriteiten ontliep Smuts zijn verantwoordelijkheid ten aanzien van het welzijn van buitenlanders, die op grond van het feit dat zij rechtmatig in Zuid-Afrika gevestigde burgers waren dezelfde rechten hadden als de rest van de blanke bevolking.

Ongetwijfeld heeft de dreiging met arrestatie en deportatie een groot aantal Nederlanders, die daar in principe niets voor voelden, toch doen besluiten zich niet aan de dienstplicht te onttrekken. Met als gevolg dat het percentage weigeraars in Zuid-Afrika aanzienlijk lager uitviel dan bijvoorbeeld in Canada en Amerika. Nu gingen er als gevolg van de methode Koch-Smuts 600 van de 800 naar Engeland. Een ‘succes’ met een heel bittere bijsmaak.


Dwang
De slechte behandeling van de ‘dienstweigeraars’ in Fort Zeelandia, die naar het schijnt een doelbewuste poging was om de mannen te dwingen toe te geven, lijkt op het lijf geschreven van de brute kolonel J. K. Meyer. Deze uit Indië weggezonden ex-NSB’er, voorman van de ‘bloedraad’ en moordenaar van twee politieke gevangenen, moest zich als troepencommandant in Suriname bewijzen als oprechte vaderlander. Hij zou die ‘landverraders’ uit Zuid-Afrika wel met concentratiekamp-methodes op de knieën krijgen

Het zou logisch zijn geweest als de naar Suriname gedeporteerde mannen die uiteindelijk toch tekenden de zwaar onderbemande Prinsen Irene Brigade in Engeland zouden komen versterken. Maar de Nederlandse legerleiding besloot deze ‘bekeerlingen’ op Curaçao te stationeren. De reden daarvoor ligt nogal voor de hand. Zij zouden in Engeland ongetwijfeld hun dienstmaten hebben verteld over hun gruwelijke ervaringen in Fort Zeelandia en waarschijnlijk zouden zij met steun van War Resisters’ International processen zijn begonnen om alsnog hun recht te halen. Dit wilde de Nederlandse regering, die op dit punt al zo veel boter op haar hoofd had, coute que coute vermijden. De regering is altijd te laf geweest om ook maar één dienstweigeraar, met uitzondering van de ‘deserteur’ J.J. Amand, voor de krijgsraad te dagen.


Doofpot
Kochs eigen minister van Oorlog O.C.A. van Lidth de Jeude had eerst nog weinig vertrouwen in Kochs missie. Hij vond hem er niet geschikt voor. Dat Koch het toch voor elkaar kreeg regeringsleider maarschalk Jan Smuts met een kromme redenering dwangmiddelen toe te staan tegen Nederlandse dienstweigeraars moet Van Lidth toch positief hebben gestemd ten aanzien van Kochs capaciteiten. Van Lidth doet er in zijn uitgebreide dagboek, waarin de lezer tot vervelends toe wordt geplaagd met de beschrijving van de zoveelste lunch in een dure Londense clubs, het zwijgen toe. Helemaal niets over de deportatie van Nederlandse dienstweigeraars naar Suriname, noch over hun ‘wonderbaarlijke bekering’ na een zware internering in Fort Zeelandia. Het kan zijn dat Van Lidth door Koch, gezant Van Lennep en kolonel Meyer in Suriname onvoldoende is ingelicht over wat er precies is gebeurd. Maar ook als Van Lidth namens de koningin het beklag in de vorm van een uitgebreid rekest van de groep tot militaire dienst gedwongen mannen uit Zuid-Afrika leest en beantwoordt wijdt hij er in zijn dagboek geen letter aan. In het gunstigste geval zou je als reden kunnen aanvoeren dat hij het liever niet wilde weten. Laf dus.

Het heeft er echter veel meer de schijn van dat deze zwarte bladzijde uit de geschiedenis van de Tweede Wereldoorlog niet alleen door hem, maar door alle geschiedschrijvers doelbewust is weggemoffeld. Onze nationale geschiedschrijver over WO II, dr. Loe de Jong, noemt de deportatie naar Suriname wel, maar hij heeft zich daar duidelijk niet in verdiept. Over de beroerde behandeling in Fort Zeelandia die de ‘weigeraars’ op de knieën moest krijgen geen woord en verder wemelt het van onjuistheden. De Jongs ‘behandeling’ van deze duistere episode beperkt zich tot de volgende zinssneden: “Van de dienstweigeraars werden 58 in augustus in Suriname opgesloten, samen met de daar al aanwezige NSB’ers uit Indië; werden 14 onder dwang naar Engeland en werd één op gelijke wijze naar Ceylon gezonden”. In een voetnoot, die overigens alleen voorkomt in de wetenschappelijke uitgave van de serie, vermeldt De Jong nog: “Eind ’43 dienden de meeste van deze Zuid-Afrikaanse groep een rekest in bij de koningin: zij wilden in de gelegenheid gesteld worden dienst te nemen bij de Zuidafrikaanse strijdkrachten. Van Lidth adviseerde dat men hun niet verder tegemoet zou komen dan door af te zien van hun vervolging. Aldus werd besloten. De groep bleef voorshands in Suriname. ”

Het aantal onjuistheden is te veel om op te noemen, maar één ding is duidelijk, De Jong heeft het rekest nooit gelezen, of wel gelezen, maar overduidelijk geen aandacht besteed aan de inhoud. Hij weet slechts te melden dat zij om een overstap vragen naar het Zuid-Afrikaanse leger. Over de door de autoriteiten in Suriname geforceerde dienstname en vertrek naar Curaçao lezen wij helemaal niets. Waarom De Jong deze kwestie slechts met enkele zinnen, die ook nog zo veel fouten bevatten, heeft afgedaan, kunnen we hem niet meer vragen. Er is geen bewijs voor een doelbewuste veronachtzaming of verdraaiing van de feiten, maar die indruk wordt wel gewekt.

Laten we het dan maar houden op gemakzucht als gevolg van het feit dat De Jong zich in zijn geschiedschrijving bijna blind liet leiden door de verslagen en de conclusies van de Parlementaire Enquête Commissie. Deze commissie hoort wel een aantal Nederlandse consulaire ambtenaren in Zuid-Afrika die belast waren met de arrestatie en de deportatie van dienstweigeraars naar Suriname, maar blijkt totaal niet geïnteresseerd in het droevige lot, noch in de ware motieven van deze mensen. Als de leden van de PEC het rekest van de mannen op Curaçao onder ogen hebben gehad, had het toch voor de hand gelegen over de inhoud nadere vragen te stellen aan minstens één van de 39 ondertekenaars, of anders aan dominee Mulder, die Fort Zeelandia regelmatig bezocht. Het is nog erger, want in haar conclusies stelt de PEC dat Koch met zijn kleine Militaire Missie in Zuid-Afrika veel betere resultaten heeft geboekt dan de tientallen geldverslindende rekruteerders in Canada en Amerika. Over Kochs hoogst dubieuze methoden geen kwaad woord.

Overigens vermelden De Jong en de PEC geen van beiden ook maar iets over de activiteiten van War Resisters’ International ten behoeve van de Nederlandse dienstweigeraars en gewetensbezwaarden in Engeland en Suriname.

Die deftige minister van Defensie Van Lidth de Jeude, de Parlementaire Enquête Commissie en dr Loe de Jong hebben geen oog gehad voor het onrecht dat de naar Suriname gedeporteerde dienstweigeraars is aangedaan. Zijn hier doelbewust onaangename historische feiten genegeerd, of hebben we hier te maken met een heuse doofpotaffaire?


Geen twijfel bestaat daarentegen over het schaamteloze handelen van het Nederlandse oorlogskabinet. Voor het vaderland weg beroofde deze regering achteloos tientallen landgenoten doelbewust van hun vrijheid en hun grondwettelijke rechten.

Dit gebeurde zonder dat er op hun dringend verzoek werd ingegaan om in de gelegenheid te worden gesteld hun inlijving als dienstplichtigen voor een Nederlandse rechtbank, of de krijgsraad in Suriname aan te vechten.


Dit alles heeft onder de weggevoerde mannen een bittere stemming jegens Nederland tot gevolg gehad, terwijl hun in Zuid-Afrika achtergebleven vrouwen en kinderen in armoede werden gedompeld en niet zelden door ernstige en soms blijvende psychische problemen zijn getroffen.
Geen enkele naoorlogse regering heeft deze mensen voor dit aangebrachte leed verontschuldigingen, noch enige vorm van smartengeld aangeboden
000000000000000000000000000
Bronnen:
Dr de Jong vermeldt de deportatie van de dienstweigeraars in deel IX, pag 704 (wetensch. editie).
Het geannoteerde dagboek van Van Lidth de Jeude en de verslagen van de PEC bevinden zich in de bibliotheek van het NIOD.
Yüklə 310,34 Kb.

Dostları ilə paylaş:
1   2   3   4   5   6




Verilənlər bazası müəlliflik hüququ ilə müdafiə olunur ©azkurs.org 2024
rəhbərliyinə müraciət

gir | qeydiyyatdan keç
    Ana səhifə


yükləyin