Kwaliteit van onderwijs betekent dat we elk kind in zijn ontwikkeling naar volwassenheid tot zijn recht laten komen. Leerkrachten op kleine scholen begeleiden leerlingen over een langere periode en kunnen daardoor goed zien hoe een kind zich ontwikkelt. Zij verdienen daarvoor waardering. Het zijn vaak onderwijstijgers die voor de klas staan. Ik kom vaak op die scholen en zie dan dat het erg inclusieve scholen zijn, waar ieder kind gewaardeerd wordt om wat het kan, waar het zichzelf mag zijn en waar het zijn talenten verder mag ontwikkelen. Ik zie veel betrokkenheid van leerkrachten, de dorpsgemeenschap en de kinderen, jong en oud bij elkaar. Samen dragen zij de school en zorgen zij ervoor dat ieder kind zich welkom voelt. Zij leren samenleven op school. Dat is goud waard en verdient veel waardering.
Op dit moment hebben schoolbesturen het voor het zeggen bij het sluiten of openhouden van een school. Een dorpsgemeenschap moet van goeden huize komen om zo'n besluit terug te draaien. De checks-and-balances in het onderwijs moeten in orde zijn. Een school is niet van een schoolbestuur. Kinderen met hun ouders en leerkrachten moeten veel invloed hebben als het gaat om het voortbestaan van een school. Zij zouden instemmingsrecht moeten krijgen bij het opheffen van een school. Wat vindt de staatssecretaris van dit voorstel van Ouders & Onderwijs, de stichting Behoud kleine scholen en het LAKS (Landelijk Aktie Komitee Scholieren)? Een school is van de gemeenschap en niet van een schoolbestuur, dat veelal op grotere afstand zit en niet altijd weet wat er speelt. De heer Hess heeft de vereniging van kleine scholen opgericht. Dat is het begin van een reddingsplan als een machtig schoolbestuur tegen de wil van een dorpsgemeenschap de school wil sluiten. De Nationale DenkTank stelt vandaag ook voor dat een directie en schoolteam moeten kunnen wisselen van schoolbestuur als het samen niet meer gaat. Wat is de reactie van de staatssecretaris hierop?
De kwestie van krimp in het onderwijs raakt de waarde van toegankelijkheid. Wij zouden in krimpgebieden de onderwijsvoorzieningen graag overeind houden. Zodra op scholen de menselijke maat teloorgaat, leidt de toegankelijkheid daaronder. Wij zijn ook groot voorstander van brede scholen. Op dit punt sluit ik mij aan bij de vragen die collega Rog zojuist heeft gesteld. Hoe kun je er in de financiering voor zorgen dat er zo veel mogelijk kleinere, maar brede middelbare scholen blijven bestaan in een regio? Dat is goed voor de doorstroming van kinderen in het onderwijs en ook voor laatbloeiers, die wat later laten zien wat ze in huis hebben.
Communicatie en samenwerking zijn erg belangrijk, vooral wanneer er twee scholen in verschillende dorpen liggen en ook nog eens onder verschillende schoolbesturen vallen. In het ergste geval kunnen beide scholen verdwijnen, terwijl de gemeenschap er veel meer mee gediend zou zijn als een van beide scholen was blijven voortbestaan, al dan niet als samenwerkingsschool. De menselijke maat in het funderend onderwijs is gediend met kleinschalige vestigingen van scholen, maar ook met schoolbesturen die zich voldoende betrokken tonen. Daarom is het goed dat scholenfusies aan een toets worden onderworpen. Een van de gronden waarop een fusie sneller gerechtvaardigd wordt, is als een fusie een goede oplossing vormt voor problemen die samenhangen met dalende leerlingenaantallen. De PvdA heeft eerder al een voorstel gedaan — deze motie is in de Kamer ook aangenomen — om de fusietoets te verruimen. De wet op de fusietoets is een wet met veel draagvlak, die is ingediend naar aanleiding van een motie van de PvdA en de SP en die pas sinds 2011 bestaat. De fusietoets is geen verbod, maar een onafhankelijke toets om te toetsen of nut en noodzaak van schaalvergroting en fusie zijn aangetoond. In krimpgebieden heeft onlangs de verruiming van de fusietoets plaatsgevonden, waardoor deze in het basisonderwijs niet meer plaats hoeft te vinden bij een fusie van tien scholen, maar pas bij 2.500 leerlingen. Dat is in krimpgebieden als Groningen, met een gemiddelde van 130 leerlingen per school, een verruiming, want de aantallen die gelden voor de toepassing van de fusietoets worden bijna verdubbeld. Je hebt het dan over negentien in plaats van tien scholen. Ook in het voortgezet onderwijs is sprake van een verruiming, namelijk naar 5.000 leerlingen. De PvdA sluit zich aan bij de vele brieven van ouders, vakbonden, het LAKS, de vereniging van kleine scholen en Verus. Een verdere versoepeling is niet nodig. Wel kunnen we kijken naar het toetsingskader en kunnen we de kwaliteit van het onderwijs wellicht zwaarder laten meetellen in plaats van alleen te kijken naar de menselijke maat en de keuzevrijheid. Die keuzevrijheid is echter nog steeds van essentieel belang. Op dit punt sluit ik mij aan bij de heer Rog en de heer Bisschop, die daar ook het nodige over heeft gezegd.
De minister en de staatssecretaris willen graag met deskundigen, ouders, leerkrachten en andere betrokkenen uit het veld komen tot een nadere uitwerking. Zij streven ernaar de Kamer voor 1 maart 2016 de conclusies hiervan te sturen. Natuurlijk mag het ook sneller, maar wij willen graag dat gesprek met het onderwijsveld, met ouders en met leerkrachten de kans geven. Mevrouw Straus doet nu al een aantal voorstellen, die onze steun dus niet kunnen krijgen. Medezeggenschapsraden hebben nu al het zwaarste middel, namelijk instemmingsrecht bij fusies. Zij voelen zich ondersteund door de onafhankelijke fusietoets, die een belangrijke preventieve werking heeft en medezeggenschapsraden ondersteunt bij hun huidige afweging van instemming, zo blijkt uit onderzoeken.
Over de andere voorstellen van mevrouw Straus heb ik nog een aantal vragen. Kan de initiatiefnemer bij voorstel 1 een voorbeeld noemen waarbij de Experimentenwet onderwijs wél een kans zou bieden en de huidige wetten niet?
Datzelfde geldt voor voorstel 7. Ik zou graag een voorbeeld horen van een geval waarin het voorstel van de initiatiefnemer een oplossing zou bieden, terwijl dat nu niet mogelijk is bij de LOOT- en DAMU-status.
Ten aanzien van voorstel 8 wijs ik erop dat de gemeente al regionale huisvestingsplannen opstelt. Wat is de meerwaarde van de regionale procesbegeleiders en hoe waarborg je dan de onafhankelijkheid? Hoe worden de belangen van ouders, leerkrachten en de schooldirectie voldoende geborgd ten opzichte van het zware belang van een schoolbestuur?
In voorstel 9 wordt gevraagd om een onderzoek naar stapeling. Kan mevrouw Straus een concrete aanleiding noemen waarom zij dit onderzoek graag wil? Ik wil begrijpen waar het probleem zit.
Ten slotte voorstel 10, op grond waarvan de Inspectie van het Onderwijs de opdracht moet krijgen om het toezichtskader dusdanig aan te passen dat zij kan meebewegen met samenwerkingsvormen tussen scholen in het beoordelen van de onderwijskwaliteit. Dit voorstel heeft de volledige instemming van de Partij van de Arbeid.
Wij hebben dus een aantal vragen, maar ook een positieve grondhouding tegenover veel voorstellen van collega Straus van de VVD. De fusietoets willen wij echter niet afschaffen. Wij willen met de sector in gesprek om het normenkader zo goed mogelijk aan te passen om aan goed onderwijs, de menselijke maat, keuzevrijheid en krimp tegemoet te komen.
Mevrouw Siderius (SP):
Voorzitter. Ook vanuit de SP waardering en complimenten voor mevrouw Straus voor het opstellen van dit initiatief. De eerste zin van de nota is: "Goed onderwijs, voor álle kinderen. Dat is waar de VVD voor staat." Ik denk dat wij het daar allemaal over eens zijn. Het probleem is hoe wij daartoe komen, vooral nu het aantal leerlingen in sommige regio's heel erg krimpt. Mevrouw Straus heeft het probleem van de daling van leerlingaantallen heel goed in kaart gebracht, specifiek voor het voortgezet onderwijs. In het verleden was daar wat minder aandacht voor. Door deze nota is het nu goed in de spotlights gezet.
Zo meteen zullen wij de tien voorstellen van mevrouw Straus een voor een doorlopen, maar ik begin met de bevolkingskrimp. Die krimp is natuurlijk nauwelijks te beïnvloeden. Wij moeten er met zijn allen min of meer mee om leren gaan. De VVD gaf in haar bijdrage al aan dat het dan vooral om veiligheid en onderwijs gaat. In die sectoren krijgen wij heel erg met krimp te maken. Maar waarom kiest de VVD er nu specifiek voor om die krimp in het onderwijs aandacht te geven, terwijl tegelijkertijd politiebureaus worden gesloten? Daar hoor ik de VVD eigenlijk nooit over. Als de VVD dat ook zo belangrijk vindt, vraag ik mij af wat zij daarvoor gaat voorstellen. Of zegt zij: dat ligt allemaal wat ingewikkelder, daar gaan wij niks aan doen? Deze opmerking wil ik los van deze nota even maken.
Vorig jaar was ik in Friesland op een samenwerkingsschool. Dat was echt fantastisch, want allerlei kleine schooltjes in dorpen konden daar open blijven doordat zij de mogelijkheid kregen om met elkaar samen te werken. De SP heeft de indruk dat de oplossing vooral ligt in goed samenwerken. De vraag is in hoeverre je dat kunt afdwingen. Ik denk dat die vraag ook ten grondslag ligt aan het debat van vandaag. Op politiek gebied is dat soms lastig, maar regel je dit nu door wetten af te schaffen of te wijzigen of misschien juist door wetten te versterken? Het gaat in de nota heel erg over de fusietoets. Heeft mevrouw Straus nagedacht over het versterken van de mogelijkheden voor meer samenwerking?
Het eerste voorstel van mevrouw Straus betreft een experimenteerwet voor scholen die met krimp te maken hebben. Mevrouw Straus zegt dat de kwaliteit voorop moet staan. Dat zijn mooie woorden waarin iedereen zich kan vinden, maar hoe zou dat in zo'n experimenteerwet geborgd moeten worden? Wellicht kan daarover duidelijkheid komen. En door welk obstakel kunnen scholen die te maken hebben met krimp, zich nu niet aanmelden voor die experimenteerwet? Het is de SP nog niet helemaal duidelijk welke concrete bezwaren er op tafel liggen. De SP is blij dat de staatssecretaris op dit voorstel zegt dat hij een en ander gaat inventariseren. Dan kan de SP bij de volgende rapportage op basis van die informatie goed beoordelen of wij dit experimenteerartikel wel of niet zouden moeten gebruiken.
De voorstellen 2 tot en met 6 gaan voor het grootste deel over de fusietoets. De SP bekroop wel een beetje het gevoel dat mevrouw Straus misschien had kunnen wachten op de veldraadpleging die de minister en de staatssecretaris hebben aangekondigd. De resultaten daarvan krijgen we over zes weken. Waarom heeft mevrouw Straus niet het geduld gehad om die zes weken te wachten, zodat wij die resultaten erbij kunnen betrekken? De SP vindt het namelijk wel belangrijk wat ouders en docenten van de fusietoets en de wijzigingen vinden. We hebben allemaal brieven ontvangen, maar mij viel op dat dit vooral brieven van bestuurders waren. Op welke wijze heeft mevrouw Straus ook ouders en docenten betrokken bij de voorstellen die zij in haar nota doet?
De SP kiest dus voor zorgvuldigheid. Wij willen een evenwichtig beeld. Daarvoor hebben wij die veldraadpleging nodig.
Voorzitter: Veldman
De heer Van Meenen (D66):
Je bent altijd gehecht aan iets wat je zelf bedacht hebt. De fusietoets is oorspronkelijk bedacht voor het mbo, het hoger onderwijs en het wetenschappelijk onderwijs, waar wij echt grote instellingen kennen. Met een amendementje zijn het primair onderwijs en het voortgezet onderwijs er toen ook bij gehaald. Ik begrijp niet zo goed waarom in de ogen van de SP de positie van ouders, medewerkers en leerlingen in het voortgezet onderwijs niet voldoende gewaarborgd is door middel van het instemmingsrecht op fusie dat zij hebben.
Mevrouw Siderius (SP):
D66 stelt dat de SP heel erg gehecht is aan de fusietoets. Natuurlijk is dat zo. Wij hebben dit samen met de Partij van de Arbeid via een amendement — niet via een amendementje — geregeld. Overigens heeft de hele Kamer daarmee ingestemd; laten wij wel zijn. Er is een rapport over de fusietoets verschenen. Daarbij zijn nogal wat kanttekeningen te plaatsen, zoals ook de Commissie Fusietoets Onderwijs (CFTO) aangeeft. De commissie noemt vijf zaken die zij in het rapport echt onderbelicht vindt. Op basis daarvan heeft de staatssecretaris gezegd dat hij eerst met de sector, docenten, ouders en besturen moet overleggen. Dat lijkt ons heel verstandig. Wij willen nu niet rücksichtslos besluiten om dit te wijzigen of af te schaffen zonder dat wij weten of daarvoor draagvlak is in het veld. Dat lijkt mij een heel evenwichtige en zorgvuldige benadering. Daar zou D66 toch ook voor moeten zijn?
De heer Van Meenen (D66):
Dat klinkt allemaal buitengewoon evenwichtig en zorgvuldig, maar dat was niet mijn vraag.
Mevrouw Siderius (SP):
O.
De heer Van Meenen (D66):
Mijn vraag was namelijk: waarom zijn de rechten van ouders en leerlingen niet afdoende gewaarborgd met het instemmingsrecht dat zij hebben bij een fusie? Zij kunnen daar dus eventueel hun instemming aan onthouden en zij hebben het actieve recht om een fusietoets te vragen. Wat ontbreekt daar nog aan? Welke rechten zouden ouders en medewerkers nog moeten hebben in de ogen van de SP? Nu even geen veldraadpleging; gewoon even hier, even nadenken over wat de rechten zijn en wat een fusietoets daar nog aan toe zou voegen.
Voorzitter: Van Meenen
Mevrouw Siderius (SP):
Er worden hier soms vergaande voorstellen gedaan over de fusietoets. De SP wil dat vanuit allerlei perspectieven bekijken. Wij willen ook weten of daar draagvlak voor is. In het rapport staan allerlei aanbevelingen. Er zijn door de CFTO veel kanttekeningen bij geplaatst. Daar wil ik de heer Van Meenen een paar van voorhouden: het onderzoek is onvoldoende representatief; de conclusies en aanbevelingen zijn veelal gebaseerd op belevingen van een beperkt aantal schoolbestuurders; de opvatting en beleving van leraren, ouders en leerlingen zijn nauwelijks onderzocht en blijven onderbelicht. Het lijkt mij toch belangrijk dat wij docenten, ouders en leerlingen vragen of er draagvlak is voor eventuele wijzigingen. De SP zit hier echt niet geharnast in. Wij willen goede voorstellen van D66, VVD en PvdA echt met een open blik bekijken, maar op dit moment is het te vroeg. Daarom heb ik mevrouw Straus ook gevraagd waarom zij hier niet op heeft gewacht. Dat lijkt mij heel erg belangrijk.
Ik kom op de overige voorstellen van mevrouw Straus. Het voorstel over DAMU-scholen (Dans- en Muziekscholen) en de licentie die aan meerdere vestigingen kan worden verstrekt, heeft de steun van de SP.
Het voorstel van de regionale afstemming lijkt de SP vrij logisch. Het lijkt ons vrij logisch dat wij met elkaar samenwerken en dingen met elkaar afstemmen. Juist bij leerlingendalingen is dat heel erg belangrijk.
De onderzoeken en de inventarisatie van de staatssecretaris over de bekostiging en het toezicht wachten wij af. Wij willen weten welke consequenties dat heeft. Wij kunnen dat niet helemaal overzien. Daarom zouden wij graag meer informatie willen krijgen.
De SP heeft nog een specifieke vraag aan de indiener. Die vraag werd al eerder gesteld vandaag. In de nota wordt gesproken over de kleinescholentoeslag. Mevrouw Straus zegt daarbij gelijk: ik stel niet voor om de kleinescholentoeslag te introduceren in het voortgezet onderwijs. Wat zijn de argumenten daarvoor? Die kon ik niet terugvinden in de nota. Misschien kan mevrouw Straus daar wat over zeggen, want ik dacht: misschien zou dat nog iets kunnen zijn om in te voeren.
Dan kom ik op de bereisbaarheid. De SGP sprak al over 15 km. Is dat een maximum? Was dat gewoon een voorbeeldje in de nota? Wat vindt de VVD acceptabel? Waar ligt de grens?
Ik wil mij aansluiten bij de vraag van het CDA over de sluiting van het instemmingsrecht van de mr. Wellicht kan de indiener daar wat over zeggen.
Voorzitter: Veldman
De heer Van Meenen (D66):
Voorzitter. Ik sluit mij uiteraard aan bij de complimenten die de hele commissie al gegeven heeft aan de initiatiefnemer — dat is echt mooi werk — temeer omdat mijn fractie zich volledig in de inhoud kan vinden. Daar ga ik dus ook niet al te veel tijd aan besteden. Dit zijn stuk voor stuk goede voorstellen, die goed zijn doordacht en onderbouwd. Sommige ministeries zouden er soms een voorbeeld aan kunnen nemen. U weet, het is niet mijn gewoonte VVD'ers te complimenteren, maar in dit geval lijkt het mij volkomen terecht.
De heer Bisschop (SGP):
Dat komt er een beetje moeilijk uit, Paul.
De heer Van Meenen (D66):
Het is altijd lastig. Ik heb er slecht van geslapen, maar wat gezegd moet worden, moet gezegd worden.
Eén punt wil ik toch graag naar voren brengen en dat betreft de fusietoets. In mijn ogen zet de VVD een stap in de goede richting door te zeggen: laten we die fusietoets afschaffen voor krimpgebieden. Ik denk echter dat het nog niet ver genoeg gaat, omdat er ook scholen zijn die niet in krimpgebieden liggen, maar die, om te kunnen voortbestaan of om welke reden dan ook, wel groot belang zouden kunnen hebben bij het samengaan met een andere school. VVD en D66 zijn allebei liberale partijen. Zij willen op terreinen waarop dat mogelijk is zo min mogelijk overheidsbemoeienis hebben. Met name D66 pleit voortdurend voor de versterking van de medezeggenschap. Als er één punt is waarop de medezeggenschap sterk is, dan is het wel op de vraag of een school al dan niet zal fuseren. Zoals net al werd genoemd heeft de medezeggenschapsraad op dat punt gewoon instemmingsrecht. Een sterker recht kun je in Nederland niet krijgen. Dan is het bijna aanmatigend om te zeggen dat de overheid er dan ook nog iets van zou moeten vinden, vooral omdat de medezeggenschap ook het recht heeft om advies te vragen en om een fusie-effectrapportage te krijgen. Ik zie eigenlijk helemaal niets meer in een fusietoets voor het basisonderwijs en voor het voortgezet onderwijs. We hebben bijvoorbeeld een bijdrage gekregen uit de Achterhoek, waar een school voor praktijkonderwijs bijna zomaar was gesneuveld omdat die fusietoets in de weg stond. Het ergste wordt gevreesd voor vmbo-scholen in de toekomst. Dus laten wij vertrouwen …
De voorzitter:
De heer Rog wil een interruptie plaatsen.
De heer Van Meenen (D66):
Dan zeg ik zo meteen nog een keer: laten wij vertrouwen … Daar zie ik nu al naar uit.
De heer Rog (CDA):
Kan de heer Van Meenen uitleggen waarom hij eerder wel voor die fusietoets was?
De heer Van Meenen (D66):
Natuurlijk kan ik dat. Dat was in een fase waarin de Kamer fusies in het algemeen zag als iets wat moest worden vermeden. Dat was nog in een fase waarin het onderwerp krimp minder prominent op onze agenda stond en waarin we vooral bezig waren met het voorkomen van te grote organisaties. Ik denk dat dat inmiddels niet meer het probleem is, zeker niet in het basisonderwijs en in het voortgezet onderwijs. De tendens is daar helemaal niet meer om tot grotere of nog grotere organisaties te komen. Daar is de grote uitdaging om dat wat klein en waardevol is te behouden. We moeten gewoon constateren dat die fusietoets daaraan met regelmaat in de weg staat. De heer Rog kan het dus zien als een vorm van voortschrijdend inzicht. Een en ander is vooral gericht op de effecten die de fusietoets blijkbaar heeft op deze problematiek.
De heer Rog (CDA):
Dat is een interessant gegeven. Als D66 om die reden nu anders denkt over de fusietoets in het funderend onderwijs, waarom kiest de heer Van Meenen er dan niet net als het CDA voor om scholen die te maken hebben met forse krimp, gerichter uit te sluiten van die fusietoets? De heer Van Meenen koppelt de krimpproblematiek nadrukkelijk aan zijn wens om scholen van de fusietoets uit te sluiten. Kan hij daar eens op ingaan?
De heer Van Meenen (D66):
Daar zijn twee redenen voor. De eerste heb ik al genoemd. D66 heeft vertrouwen in ouders, docenten en bestuurders van kleine scholen. Laat ik mij even beperken tot de ouders en de medewerkers. Zij hebben gewoon instemmingsrecht en zij weten als geen ander wat hun belang is. Ik heb er als Kamerlid helemaal geen behoefte aan om daar dan nog eens een andere opvatting over te hebben en dat is wel het geval zolang we de fusietoets voor deze situatie in stand houden. Reden één is dus het vertrouwen dat wij hebben in deze mensen die het zware recht hebben om te voorkomen dat een fusie plaatsvindt.
De tweede reden is de volgende. Als je de fusietoets in stand houdt, dan zul je altijd bepaalde criteria moeten vaststellen. Je ziet dan ook voortdurend pogingen, ook van de VVD, om te komen tot een preciezer antwoord op de vraag welke scholen nu wel of niet een fusietoets zouden moeten hebben. Ik heb echt waardering voor die pogingen. We hebben eerder de motie van mevrouw Ypma gehad. Daarin ging het om een bepaald aantal leerlingen. Daar zit een bepaalde redenering achter, maar het heeft toch een bepaalde mate van schijnexactheid. De heer Veldman deed net de suggestie om scholen die de komende vijf jaar te maken hebben met 7,5% krimp vrij te stellen van de fusietoets. Alle waardering daarvoor, maar het heeft een soort schijnexactheid. Er zijn voldoende situaties waarin wellicht weer precies niet aan die criteria voldaan wordt. Laten we dat in een keer goed regelen. Mijn veronderstelling is dat scholen op dit moment alleen nog fuseren vanwege de krimpproblematiek. We moeten niet hier proberen om exacte grenzen aan te geven wanneer er sprake is van afdoende krimp. Dat kunnen de mensen daar als geen ander goed bepalen. Ze hebben dan ook het recht om het bestuur daarvan te weerhouden.
Mevrouw Ypma (PvdA):
Ik ben benieuwd hoe de heer Van Meenen de brieven heeft gewaardeerd die we hebben ontvangen van ouders en onderwijs, waarin staat dat men de fusietoets van onverminderd belang vindt. De Algemene Onderwijsbond geeft aan dat de fusietoets een preventief instrument is om de dominante posities van schoolbesturen en het gebrek aan keuzevrijheid te voorkomen en dat de aanpassing niet gewenst is. Ook zijn er brieven gekomen van Verus — ik kan zo wel even doorgaan — waarin wordt gepleit voor het pluriforme onderwijsbestel. Hoe waardeert de heer Van Meenen die brieven?
De heer Van Meenen (D66):
Net als alle brieven die ik krijg, waardeer ik die natuurlijk hoog. Ik ben het er alleen niet mee eens. De belangrijkste reden waarom deze organisaties eraan vasthouden, is dat er bij bijvoorbeeld veel medezeggenschapsraden te weinig bewustzijn is van de positie die ze nu al hebben. Ik zie werkelijk niet in waarom ouders en docenten, die geacht worden vertegenwoordigd te worden door de organisaties die mevrouw Ypma noemde, een extra toets nodig zouden hebben om hun standpunt, dat zij al bepaald hebben, nog een keer te toetsen. Als ze dat willen, dan mag dat ook, maar hun oordeel om al dan niet in te stemmen met een fusie in die lokale situatie moet dominant zijn aan een fusietoets en niet andersom.
Mevrouw Ypma (PvdA):
De heer Van Meenen zegt iets opmerkelijks. Hij heeft het over de positie die de medezeggenschapsraad nu al heeft. Het klopt dat de medezeggenschapsraad nu al instemmingsrecht heeft. Men geeft nu aan veel waarde te hechten aan de fusietoets omdat die een preventieve werking heeft en omdat men zich gesteund voelt in zijn afwegingen door de fusietoets. D66 zet niet in op de fusietoets en is het wat dat betreft niet eens met de leraren en de ouders, maar tegelijk pleit D66 altijd zo voor de medezeggenschapsraden. Ik vind dat opmerkelijk. Kan de heer Van Meenen dit toelichten?
De heer Van Meenen (D66):
Ik denk dat er heel weinig mensen in Nederland zijn die hun lot echt in handen van de overheid willen leggen. Ik weet niet of de schrijvers van deze brief dat beogen, maar dat is wel het effect ervan. Dat is niet wat ik hun gun. Ik vind dat zij zelf zouden moeten bepalen of er sprake moet zijn van een fusie. Bovendien, wanneer zij die fusie-effectrapportage wensen, dan staat hun niets in de weg. De vraag is alleen wat dominant moet zijn. Moet de uitspraak van overheidswege domineren of moet het oordeel van ouders en leerlingen over de specifieke situatie op die ene school waar die vraag speelt of men de toekomst wil veiligstellen door middel van een fusie, domineren? Ik heb geen enkele behoefte eraan dat de overheid zich met dat oordeel bemoeit, anders dan te adviseren, als dat gewenst is, met behulp van een fusie-effectrapportage.
Mevrouw Ypma (PvdA):
Dostları ilə paylaş: |